Op 23 oktober 1944 werd Martinus Hendrikus Klaver samen met duizenden andere Hilversumse mannen opgepakt en meegenomen om als dwangarbeider tewerkgesteld te worden. Martinus kwam uiteindelijk in Bramsche terecht, boven Osnabrück. In een kleine zakagenda legde hij zijn belevenissen als dwangarbeider vast. Martinus overleefde de verschrikkingen. Vlak na de oorlog heeft hij de notities uit zijn zakagenda omgezet tot een in detail uitgeschreven dagboek over de maanden die volgden na de Oktoberrazzia. Het dagboek is door ons uitgetypt, zodat de woorden van Martinus voor iedereen beschikbaar zijn. Wij hebben zijn schrijf- en spellingswijze zoveel mogelijk aangehouden. De data en plaatsaanduidingen zijn door ons toegevoegd. Onderaan deze pagina kan het originele dagboek worden doorgebladerd.
Vóór de oorlog
Martinus Hendrikus Klaver werd op 8 mei 1909 geboren te Eemnes. In 1936 verhuisde hij samen met zijn vrouw Wermelina Schut (geboren in 1912) naar de Oude Eemnesserstraat 14. Uit dit huwelijk werden twee dochters geboren, Tiny en Ina. In het dagelijks leven werkte Martinus als monteur bij H.J. Tjaden & Zonen.
Noot
In het dagboek staan veel namen van – voornamelijk Hilversumse – dwangarbeiders die net als Martinus in Bramsche zaten. We hebben getracht van zoveel mogelijk personen die door Martinus genoemd worden een levensschets toe te voegen. Onder elke persoonsbeschrijving staat een link naar de desbetreffende persoonspagina op https://www.oorlogsbronnen.nl/.
We staan open voor aanvullingen. Bijzonder welkom zijn (portret)foto's van de genoemde personen, zodat we iedereen een gezicht kunnen geven. Stuur ons een e-mail, bel, of WhatsApp ons.
Hilversumsche Partizanen
Dit heb ik geschreven uit mijn dagboekje wat ik bijgehouden heb toen ik ontvoerd werd.
M.H. Klaver
Jan van Beierenstraat 27
Hilversum
Hilversum, zondag 22 oktober 1944
Wij leven in deze tijd van Duitsche bezetting van de eene dag in de andere. ‘t Is angstig om voor jonge mannen naar 't werk te gaan of op straat te komen. De Duitschers zijn op jacht naar ons en onze spullen. Ze kunnen alles gebruiken. ‘t Is zondagmorgen 11 uur. Mijn zus komt op visite en vertelt dat alle heerenfietsen ingeleverd moeten worden, ‘t staat overal aangeplakt. Ik ben zoo dom om even te kijken waar dat staat. 200 M van mijn huis sta ik zoo’n biljet te lezen. Ik word plotseling bij mijn schouder gepakt. ‘n Mof. Ausweiss zegt ie.
Ik laat ‘t zien. Hij steekt ‘t in z'n zak en zegt dat ik naar ‘t station moet om te werken. Ik sputter nog tegen, maar ‘t is, snel mensch. Ik wil nog m'n Zondags pak uit gaan trekken maar dat is ook niet noodig zegt hij. ‘t is maar voor ‘n uur. We moeten appels lossen. Ik ga toch even naar huis en haal mijn overal en zeg tegen m’n vrouw zoo en zoo. Intusschen worden op die manier nog veel meer mannen van de straat gegrepen en opgewacht als de kerk uit gaat. Ik kom aan ‘t station waar al veel meer mannen zijn. We moeten kisten appels van de eene wagon in de andere dragen. Ik heb 2 dochtertjes een van 7 en een van 5 jaar. Die staan al gauw voor ‘t hek en vragen om een appel. Ik geef hun ieder ‘n heele grooten, maar dat mag niet van de moffrikanen. Ik doe ‘t toch want die appelen zijn allemaal van ons en niet van hun. Wij werken door en zoo word 't 5 uur. Dan mogen wij naar huis. Dus dat is 6 uur werken in plaats van 1 uur. Liegen en bedriegen daar zijn ze erg sterk in. We krijgen ons persoonsbewijs niet terug 's avonds.
Van Hilversum naar Amersfoort, maandag 23 oktober 1944
We moeten ons 's maandagsmorgen weer melden bij ‘t station om 7 uur. Ik kan dus niet naar m'n eigen werk. Maar nu word ‘t nog erger. Er staan overal biljetten aangeplakt. Er staat op dat alle mannen van 17 tot 50 jaar zich moeten melden in ‘t sportpark voor eenige weeken arbeidsinzet in Holland, goeden behandeling, 5 Gld per dag, siggaretten en behouden terugkomst verzekerd. Wij waren met ‘n 50 man aan ‘t station die morgen. En we moesten in ‘n rij naar het sportpark onder geleide van ‘n officier die beweerde, dat hij zorgen zou dat wij van deze arbeidsinzet vrij waren, omdat we reeds voor hun werkten aan ‘t station. We tippelen dus doodgerust mee. In het sportpark zegt hij tegen ons blijf hier maar wachten, ik kom zoo terug. We hebben hem niet weer gezien. Intusschen zijn er al duizende mannen op ‘t voetbalveld. Ze hebben ‘n deken en kleren bij hun. Ik heb niets aan, geen overjas en geen brood bij mij. ‘t Is 's morgens 10 uur. Ze worden nu met geweld ‘t sportpark ingedreven want ‘t melden moest zijn om 9 uur. ‘t Gaat zeker niet vlug genoeg.
Van de SS drijven ze de menschen met paarden naar binnen. Ze zitten op vurige knollen in de eene hand een revolver, in de andere hand een karwats. Er zijn menschen die voor zoo'n paard uit moeten draven. Zoo nu en dan krijgen ze een klap in hun gezicht met de karwats tot 't bloed over hun gezicht loopt. Zoo tegen de middag is 't sportpark vol met mannen, naar mijn schatting wel 10000. Wie 't Hilversumsche Sportpark kent, zal dat begrijpen. De tribune zat vol, de buitenkant van 't voetbalveld ook vol en 't voetbalveld zelf propvol. We moeten een voor een bij 'n tafeltje passeeren, zeggen wat je beroep is, en worden in rijen gezet. Er komen enkele menschen vrij, die afgekeurd worden, die kunnen weer naar huis. Wij gaan dan met onze colonne loopen tegen 1 uur. Ik heb al honger maar heb geen brood bij mij. Wij marcheeren met 'n heele stoet richting Amersfoort. De Moffen schieten steeds maar in de lucht. Vrouwen staan langs de wegen te huilen. Bij 't paleis in Soestdijk krijgen wij 'n kwartier rust om te eten. Ik krijg van 'n jonge dame 'n stukje brood. Ik geef haar 'n briefje mee voor m'n vrouw waar ik op geschreven heb, hoe ik gevaren ben. 't Kwartier is om dus gaan we verder. 't Is nog een heel eind loopen naar Amersfoort. Er zijn jongens bij die ontvluchten in de bosschen en bij menschen. Maar 't is niet zoo veel wat 'n kans krijgt. Om 'n uur of zes zijn we dan op de weg waar we zijn moeten. We worden nl. in het concentratiekamp gebracht, net of we misdadigers zijn. Zoo zitten we dan goed opgeborgen achter prikkeldraad. Wat 'n prikkeldraad is er in zoo'n kamp. D'r waren menschen bij die er pijn in hun buik van kregen. We hebben intusschen honger gekregen van dat loopen, en we zijn moe. We liggen wat op die bedden, ze zijn driehoog boven elkaar. Je ziet dan veel bekenden en zoo word 't later. Steeds nog geen eten. Er komt zoo nu en dan eens zoo'n beul door onze zaal. We vragen hem om eten. Er word aan gewerkt, zei die. Maar er was niet op zoo veel menschen gerekend. Ze hadden niet geweten dat er zoveel menschen kwamen. Na 'n uurtje komt zo een beul dan zeggen dat we rustig moeten zijn anders moest hij owerweschts optreden met de gummi knuppel. Daar kon hij goed mee terecht. En hij scheen er trots op te zijn. 't Was een grote kerel met 'n rooie bol op zijn rug. Over 'n uurtje zei die komt er eten dan begin ik aan deze kant van de zaal en ieder houdt zijn pannetje klaar bij z'n bed en dan eindig ik aan die kant van de zaal, en jullie moeten rustig zijn. Dus toch eten. Ik had geen pannetje bij mij dus moet ik er een leenen als het zoo ver is. Ik lig naast 'n paar Clandestienen slachters. Die hadden al meer in dit kamp gezeten, ze vertellen griezel verhalen. Wat daar allemaal gebeurd daar word je naar van. In tusschen word 't almaar later. 't Is al tien uur. Leo Sas verzocht om stilte. Hij zegt, menschen luister. Als ik straks met eten kom begin ik aan die kant, dan ben ik met de Kerstdagen aan de andere kant. Maar jullie moeten rustig blijven hoor. Als er dan nog menschen zijn die geen pannetje hebben, dan kunnen de overlevende het pannetje nemen van de doode. Zoo spotten ze er ook nog mee. 't Wordt steeds later. Er worden schunnige bakken verteld tot 2 uur in de nacht. 't Licht gaat steeds uit en aan. Dan schreeuwt er weer iemand. Lig niet aan 't licht te klooten. Ik val in slaap
Amersfoort, dinsdag 24 oktober 1944
en word dinsdagsmorgens wakker van de honger. We mogen nu naar buiten, allemaal prikkeldraad wat je ziet. Er loopt 'n man door de zg rozentuin. Hij wandelt met z'n handen op z'n rug gebonden door rijen van prikkeldraad tot 's middags 3 uur. Dan wordt hij doodgeschoten. 's Avonds om 5 uur moeten we aantreden voor de soep. Toen wij aan de beurt waren was 't op. We rammelen van de honger. Wat 'n ellende. We moeten dan door marscheeren en gaan naar de Mariastichting in Amersfoort. En een gedeelte gaat in de Cavalerie kazerne. We staan uuren te wachten voor die Mariastichting. Eindelijk kunnen we naar binnen. We hebben een krip, en 't is schoon. Eten krijgen we niet die dag. Dus dat is 2 dagen zonder eten.
Amersfoort, woensdag 25 oktober 1944
's Woensdags wordt 'n dag om nooit meer te vergeten. We liggen aan de straat kant in de Mariastichting. We mogen er niet uit. We schuiven de ramen open, en vragen om eten aan de menschen. Ze komen met van alles aandragen. We liggen op de bovenverdieping, en knopen stukken touw aan elkaar met 'n tasch eraan. Zoo kunnen we visschen. Die Amersfoortsche vrouwen brengen ons van alles. Brood appels pap siggaretten zeep pannetjes kaas kaarsen tabak. We eten of we nooit wat gehad hebben. Wat smaakt alles toch als je honger heb. We moeten nu ons persoonsbewijs afgeven van die Moffen. We krijgen hier 'n Ausweis voor terug. We mogen dan vrij de straat op. Er komen intusschen veel vrouwen uit Hilversum kijken hoe of 't met hun ega's gaat.
‘s Avonds krijgen wij voor 't eerst eten van de moffen dus na 3 dagen. Stampot van snijboonen en brood met boter. We gaan dan nog wat kaarten en hebben 'n beste dag gehad. Ik ga vroeg naar bed want ik heb slaap.
Van Amersfoort naar Hamersveld en weer terug, donderdag 26 oktober 1944
Donderdags morgens schep ik m'n schoenen over bij de WC. Wat 'n rotzooi. Er staan heele plassen alles zit verstopt. De vuiligheid loopt van de trappen af. Dit was ook zoo in 't Concentratiekamp waar je met 1000 menschen op een WC moest. We staan op 'n rijtje net of er wat te halen is. 'n Vuile viese smeertroep is dit alles. Om 12 uur moeten we weer aantreden we marscheeren dan naar Hamersveld waar we weer ons beroep op moeten geven. Ik ben Monteur, maar ik geef steeds op dat ik koopman ben. 't Is 'n drukte van belang met al die menschen en 't is wonder boven wonder dat m'n vrouw mij vindt die loopt al uuren te zoeken. Ik ben erg blij dat ze weer even bij me is ze heeft m'n kleren meegebracht en 'n deken. Ik heb 'n paar uur gezellig door gebracht met moeder de vrouw en als ze weer naar huis gaat naar de kinderen, ben ik toch wat opgelucht nu ik weet dat alles goed is. En die paar weken werken in de buurt van Amersfoort is dan ook zoo erg niet. Zoo dachten wij allemaal. We zijn allemaal ingeschreven in Hamersveld en marscheeren weer terug naar Amersfoort. We krijgen wat brood en verders niets. 's Nachts om 12 uur worden wij gewekt en krijgen stampot van Capcijners wat evenwel nog zuur is ook. 't is wel een goede organisatie, die organisatie Todt. Ze hadden 't beter kunnen organisatie Bodt.
Van Amersfoort naar Leusden, vrijdag 27 oktober 1944
Vrijdags gaan we naar Leusden we worden verdeeld in groepen. Er komen er scholen en groote gebouwen, en dan maar loopen en nog eens loopen met die kleren en dekens. Wij komen met 'n 200 man in 'n Gras droogerij in Leusden waar we stroo op 'n betonnen vloer liggen en daar kunnen wij dan op slapen. Eten hebben ze zeker weer niet voor ons want we krijgen niets. Dan maar schooien bij de boeren. Ik krijg wat melk los en 'n paar boterhammen maar er komen er zooveel en ze hebben allemaal honger. De menschen kunnen daar ook niet aan beginnen zeggen ze. Maar ja we moeten toch eten. We hebben wat aardappelen en groenten weten te krijgen en koken in ons verblijf in de gras drogerij te Leusden onze eigen pot en 's avonds krijgen we zoowaar weer 'n liter pap van de Todt per persoon. We hebben aardig gezelschap. 't Heele zangkoor van de avondwijding is ook in onze ploeg en er word prachtig gezongen 's avonds bij 'n kaarsje. Er is een goeie stemming. Hans de la Rive Box 'n bekend schrijver is ook in ons verblijf in Leusden. Wij gaan slapen op 't stroo. 't Tocht in die schuur maar we zijn moe en slapen wel. Vrijdags ben ik alweer vroeg op. We kunnen ons daar niet wasschen, want er is geen water. We wasschen ons bij een boer verderop. We kunnen nu merken dat er oorlog is. Kanongebulder en vliegmachines duiken. Stroomen vluchtelingen uit Arnhem en Huisen gaan voorbij. 'n Treurig gezicht. Wij moeten nu aan het werk. Graszooden steken en 'n wal opbouwen van graszooden. We krijgen nu ieder een brood waar we 2 dagen mee doen moeten.
Hans de la Rive Box
Hans de la Rive Box (4 april 1906) werd in Amsterdam geboren en groeide op in Bussum. Al op jonge leeftijd publiceerde hij korte verhalen in tijdschriften als Astra en Nova. In de jaren dertig ontwikkelde hij zich tot een productief schrijver van avonturen- en jeugdboeken, vaak onder verschillende pseudoniemen. Tijdens de Oktoberrazzia werd hij opgepakt en tewerkgesteld in Bramsche, een ervaring die hij direct na de oorlog beschreef in zijn roman De hel van Bramsche. In totaal publiceerde hij meer dan zeventig (jeugd)boeken. Hans de la Rive Box overleed in 1985 in Hilversum.
Hans de la Rive Box. Bron: Historische Kring Bussum
Leusden, zaterdag 28 oktober 1944
Zaterdags komt m'n vrouw mij weer opzoeken. Ze brengt nog wat eten voor me mee. Ik ga haar 'n eindje weg brengen. Maar dat mag ook al niet. Zoo'n mof roept mij terug. Hij had z'n geweer al in aanslag. Enfin wij waren toch weer 'n poosje bij elkaar geweest.
Van Leusden naar Amersfoort, zondag 29 oktober 1944
Zondags komen er heel veel vrouwen. Ze worden weggejaagd, anders werd er niet gewerkt zeide de moffen. Zondagsavonds moeten we weer inpakken en weer loopen van Leusden naar Amersfoort weer naar de Mariastichting. We staan er voor en wachten. 't blijkt dat er geen plaats meer is alles is vol. Dan worden we weer naar de Cavaleriekazerne gestuurd. Daar kunnen we nog in. Zoo gaan we van de hak op de tak. We zijn moe en hebben honger van dat loopen en sjouwen en eten krijgen we weer niet veel.
Van Amersfoort naar Hamersveld en weer terug, maandag 30 oktober 1944
‘s Maandags weer loopen naar 't werk in Hamersveld 't regent en ik knijp er met Wiep Worst tusschen uit. We zitten de heele middag bij 'n vrouw in Hamersveld bij de kachel en drinken koffie. We hadden toen heel gemakkelijk weg kunnen koomen. Maar ja 't duurt maar 'n paar weken denk je dan, en we zijn er weer van af. We hadden toen al gehoord dat er jongens gegrepen waren. En die dan voorgoed in 't Concentratiekamp moesten. Dus dat hield ons tegen. We zijn 's avonds nog droog de andere menschen zijn nat. Die hebben in die regen door moeten werken aan die graszooden ze zitten onder de modder. 's Avonds kaarten wij nog wat en maken 't ons zoo gezellig mogelijk. Er komt 's avonds 'n hooggeplaatste Duitser op iedere kamer. Hij zegt dat we nog niet moeten gaan slapen want er komt nog een verrassing, dus niet naar bed gaan. Siggaretten zijn er ook bij zei hij. 't Is al half elf geworden en de verrassing is er nog niet. Ik ga slapen. Ik slaap als 'n roos van al dat loopen.
Van Amersfoort naar 'een onbekende bestemming', maandag 30 oktober 1944
Om 12 uur maken de jongens mij wakker. We moeten inpakken en aantreden voor de kazerne. We moeten naar Zwolle zeggen ze, aan de IJssellinie werken. Ik ben nog slaap dronken en vertrouw nu de zaak niet meer. Ik kleed me weer aan en pak m'n deken weer en zoo staan we 's nacht om 1 uur voor de kazerne in Amersfoort onder strenge militairen bewaking. Er is nu geen ontkomen meer. Om de 2 M 'n soldaat. We krijgen 'n stuk brood en 2 siggaretten de man en worden dan naar 't station gebracht. In elke portiek staat 'n soldaat. We kunnen niet meer vluchten. Op het station staat 'n heele lange trein daar moeten wij in. Hij wordt vol gestampt. Er moeten veel jongens staan. De ruiten zijn uit veel Coupes dus 't is koud. We rijden langzaam weg en daar ik altijd veel gereisd heb vanwegen mijn beroep had ik ondanks dat het zeer donker was al heel spoedig in de gaten dat we niet richting Zwolle gingen maar richting Apeldoorn. Uit de trein springen ging ook niet want op de balcons stonden ook soldaten. We passeeren dan ook Apeldoorn
Onderweg en aankomst Bramsche, dinsdag 31 oktober & woensdag 1 november 1944
en zijn dinsdagsmorgens om 9 uur in Zutfen waar we stoppen tot 1 uur 's middags. 't Station is weggebombardeerd maar er is nog 1 spoor waar onze trein doorkan. We rijden dan weer verder tot Laren Almen waar we weer blijven staan tot 't donker wordt. Ik heb nu in de gaten dat ze ons weg voeren de streep over. De meesten gelooven het nog niet en zeggen dat we langs een omweg naar Zwolle gaan. Ik weet wel beter. Ze hebben ons weer tuk met leugens. We passeeren Hengelo waar ook 't station niet meer bestaat. Als 't weer licht is zijn we in Bentheim. Er zijn nu veel van onze menschen die zitten te snikken. Bentheim is 'n puinhoop. De locomotieven liggen in 't land wel 100 M van de spoorbaan af. Hoe dat kan, ik snap 't niet. Zeker 'n munitietrein want goederenwagens en andere spoorwagen liggen door en over mekaar gevouwen. Onderweg hadden we nog 'n schietpartij meegemaakt. In Klarenbeek stond de trein even stil. Er waren 10 jongens uitgesprongen en zich verstopt. Die moffen ontdekte 't echter en beginnen te vuren, 't was net wild west 's morgens in de vroegte. Ze brengen de vluchtelingen weer terug, enkelen zijn ontsnapt of zijn getroffen. Dat komt men niet aan de weet. Wij staan in Bentheim 'n lange tijd stil. We hebben geen eten meer en hebben dorst. De trein zit propvol man aan man. Enkele zitten te huilen. Weer anderen zitten te zingen. Eindelijk gaan we weer verder. Duitsland in. We zien hier al heel goed dat er oorlog is. Saltbergen en Reine passeren we dat zwaar gebombardeerd is.
We komen langs Horstel Esch Laggenbeck Velpe en dan te Osnabruck Eversburg. In Osnabruck is alles zoover 't oog reikt kapot. We zien veel Russen die puin ruimen. 't Station is niet meer te herkennen. We stappen even uit want we zijn zoo stijf als een paal van dat hangen. Jack Gerlach zat ook in onze Coupe. Die wil wat te rooken hebben maar dat valt niet mee. In Duitsland geen tabak. Plotseling vol Alarm. De sirenes loeien hier anders dan wij in Holland gewend waren 't is hier veel anstiger. We zien alle menschen wegrennen naar de bunkers, en in minder dan geen tijd is er geen mensch meer te zien. Wij gaan in de trein en wachten 'n beetje angstig af wat er zal gaan gebeuren. De Tommies vliegen rustig verder en laten Osnabruck met rust vandaag. Als het alarm voorbij is rijdt de trein nog even door naar 'n dorp. Bramsche daar moeten we allen uitstappen. Goddank. We hebben 36 uur aan een stuk in die trein gezeten en gehangen. We moeten nog 'n eind loopen naar 't eind van dat dorp daar staan barakken. Die barakken zijn verdeeld in kamertjes waar we in kunnen in ploegjes van 10 tot 12 man. Er ligt stroo op de grond en we vallen daar maar op neer. Licht is er nog niet. 't Wordt al weer donker en we hebben honger als 'n paard. 's Avonds om 9 uur krijgen we eten. Pelcartoffelen. Ik eet ze op met schil en al. 't Zijn er maar 5 dus nog veel te weinig ook. Wat 'n honger en een ellende. In 'n vreemd land, geen licht en op de grond slapen op wat stroo. Te weinig eeten, niks te rooken. 't Lijkt wanhopig. Er zijn jongens die spijt hebben dat ze niet bij de fietsploeg gegaan zijn want dan waren ze in Holland gebleven. Later hoorde wij dat ze in Ede aan 't werk gezet zijn. 't Waren er ook duizenden die de fiets meegenomen hadden. Dat mocht toen, maar ja we zitten in het schuitje, dus we moeten varen. We zijn moe en proberen te slapen. Vele kunnen niet slapen.
Bramsche, donderdag 2 november 1944
Donderdagmorgens om 4 uur komt er een mof met veel lawaai. Aufsteen. Dat is vroeg. Om 4 uur op. Aantreden en loopen naar 't station. De trein staat er nog. We moeten erin. We gaan nu naar 't werk. Dat blijkt ver van ons Lager te zijn. Met de trein naar Eversburg en dan weer een eind loopen. Naar de Piesberg. We moeten 'n spoorbaan aanleggen rond Osnabruck. We moeten wagons spoorbiels lossen. En rails. Het is allemaal Hollands materiaal. Er staat overal NS op dus ook allemaal gestolen goed. We staan met 100 man aan 1 wagon te lossen. Je staat mekaar in de weg. Die moffen schreeuwen en slaan. 't Is snel mensch, en loos loos. Om 11 uur weer vol alarm, dan vliegen ze weg, de bunker in. Er is zoo'n bunker onder de Piesberg, daar kan 6000 man in. 't Is alleen voor Duitschers. Wij mogen er niet in. We zien vrouwen en kinderen er naar toe hollen. Ze hebben hier respekt voor de Tommies. Er komen veel bommenwerpers over. Er zijn ook Duitsche jagers in de lucht, er komt 'n luchtgevecht. Een groote bommenwerper wordt in brand geschoten en vliegt brandend over ons heen, verderop zie ik 2 duitsche jagers naar beneden tuimelen. 't Is 'n interessant gezicht. Zoo gaat de dag nog al vlug om. 't Is afwisseling. 's Avonds weer naar de trein. We krijgen nu 1 stuk brood en larisoep.
Bramsche, vrijdag 3 t/m dinsdag 21 november 1944
Vrijdag regent 't, maar even goed om 4 uur opstaan en er door. En aan de arbeid. 't Regent maar door, ik smeer em er weer tusschen uit met Wiep Worst. We koopen wat marken en gaan in 'n Cafe zitten en drinken 'n glaasje bier. Dat smaakt goed. 's Middags gaan we eens op verkenning uit en maken kennis met Russen. Die zijn hier ook genoeg. Ik krijg 'n bord eten van hun. 't Smaakt wel, want ik heb honger. De Russen kunnen goed wat missen. Als ze wat hebben deelen ze met ons. Als ze een sigaret hebben geven ze de helft gerust weg. Kameraden Internationaal zeggen ze. We kunnen ze wel verstaan, want vele van hun spreken duits. Er werken ook veel Italianen. Die kunnen we niet verstaan, maar het zijn toch goeie jongens. Ze zitten allemaal in 't zelfde schuitje, net als wij. Polen zitten er ook veel tusschen. Zoo werken wij allen aan 'n spoorbaan. 't Is een zeer gemengd personeel wat de duitschers hiervoor gebruiken. Schoolmeesters, onze radio-omroep, kantoorbedienden bakkers groenteboeren. 't Zijn allemaal spoorweg arbeiders nu.
Zoo'n werk noemen de Duitschers Baustelle. De baan gaat door landerijen dwars overal door. De boel wordt vlak gemaakt er zijn er nu duizenden die aan de schop staan. 't Is een mal gezicht al die menschen met 'n schop de meesten hebben nog nooit met 'n schop gewerkt en smijten en gooien het zand tegen elkaar op. Onder onze menschen gaat 't praatje, dat als dit werk klaar is, dan mogen wij weer naar huis. Ze willen dus vooruit. Ik geloof echter niet meer in de Duitschers. Ze hebben ons teveel bedrogen, dus ik werk niet te veel. Ik probeer veel weg te komen en wat te eten te krijgen, wat nog wel lukken wil. Zoo gaan ik de omtrek eens verkennen. Er zitten veel boeren in deze streek. Ik vraag om eten, en krijg 't meestal ook. Als ik dan weer terug ben vragen onze jongens waar ik geweest ben. Ze zeggen dat 't geen werk is om weg te loopen. Want als we dat allemaal doen, komt het werk niet klaar. Ik zeg hun dan, dat we toch niet meer naar huis gaan voor dat de oorlog voorbij is. Dit willen de meesten niet gelooven en worden er kwaad om. Later bleek maar al te goed, hoe ik op dit punt gelijk had.
Wij worden ingedeeld met 20 man om te laden en te lossen bij de Piesberg. De andere moeten naar de Bouwstelle. Dat was nog 'n uur verder loopen 's morgens en 's avonds. Door de modder. Wiep Worst gaat al Clandestien bij 'n slager werken in Bramsche die zag 't ook goed. 't Is voortdurend slecht weer regen en kou. En dan 's morgens om 4 uur op zeer slecht eten en immer arbeidden. En dan die afstanden loopen en 's avonds om 8 uur pas terug. De meesten van onze jongens hebben geen schoenen meer aan of ze zijn erg kapot. Elke dag natte voeten. Ik schooi 'n paar klompen op bij 'n boer dan blijven m'n voeten tenminste droog. 't wordt steeds slechter en vele worden ziek. In onze ploeg van 20 man gaat 't best. Daan Voorn Gerrit Treur Willem de Langen alle groenteboeren zijn aardige jongens. Hein van Engelen is onze voorman. Wout van Dam is kapper. Bob Schermacher en zoon zitten ook in onze ploeg. Piet Poorten en Coen Zonderman de schoenmaker ook. We hebben 'n heel aardig ploegje zoo. Maar zin om te werken heb ik voor geen cent. 't is of m'n handen vastzitten. Terwijl ik in Holland bergen werk gedaan heb en met plezier. Maar voor de moffen kan ik 't niet.
Ik krijg vaak 'n standje van de jongens in 't begin. Ik probeer steeds maar er tusschen uit te knijpen en als ik dan 'n zak met wortels of koolraapen mee terug breng, is het weer oké want we hebben zoo'n honger. Zoo gaat de eene dag na de andere. 4 uur opstaan en de heele dag in de weer, en 's avonds om 8 uur weer terug. En dat op 4 of 5 Pelcartoffelen of een Liter Watersoep. En 'n stukje brood. Duitschland alles Wasser zeggen de Russen. Seisen, en dan geven ze zich een klap voor hun achterste. Er komen steeds meer zieken. Die blijven dan zoo'n heele dag in het stroo liggen. 't Is hopeloos. Als 't regent word dat stroo nat want die barakken zijn zoo lek als 'n mandje 's Morgens moeten de zieken ook aantreden om 5 uur of ze koorts hebben of niet. D'r uit moeten. Met de knuppel worden de barakken leeggeslagen.
Later kwam er 'n Italiaan. 'n Dokter. Dit was een Bagdoglio gevangene die is aangesteld om onze jongens te verzorgen. Maar 't moest al erg zijn, of je moest naar 't werk. Overdag lieten ze de zieken ook niet met rust. Dan kwamen de moffen Controleeren. Wat hast toe. 'n Kappotte voet. Kwats arbeidden snel, en dan sloegen ze er op. Net als wilde beesten gingen ze tekeer. Zondags moesten we ook arbeiden zoo ze dat noemen. Immer arbeidden, want 't is Krieg. En we moeten lief en leed samen deelen zeggen ze. Maar wij kregen 't leed en hun namen 't lief. Ze lopen als slavendrijvers achter ons en rooken siggeretten. Wat 'n menschen.
Evert Baanders heeft 'n rail van 20 M lang op z’n voet gekregen en wordt naar 't ziekenhuis in Bramsche gebracht. Hij is goed af want hij krijgt goed te eten en heeft 'n bed. 't Omroep orkest ligt in 'n kamer naast ons. Jack Gerlach is bij ons op de kamer. Die gelooft het ook wel. Hij zit veel in het Russische Lager en gaat niet veel naar de Bouwstelle. Op 'n avond komt hij de kamer in en is zeer opgewonden. Hij heeft in 't Russische 'n Harmonika opgeduikeld en moet nu in 't vervolg spelen voor dat Lager. Ik zit weer op satijn zegt hij goed eten en drinken, weer 'n harmonika en lieve meiden want daar was veel vrouwvolk in dat Lager.
Hij heeft er echter niet veel lol van gehad want 'n paar dagen later worden 50 Hilversummers overgeplaatst naar Leede en daar is Gerlach ook bij. Ik vond het wel jammer, want hij kon aardig vertellen die klant. We worden steeds meer uit elkaar getrokken. Er gaan ploegen naar Lotte en Haksbergen, maar 't grootste gedeelte blijft in Bramsche bij Firma steur en Firma Boetser. En zoo leven we verder. Om de haverklap groot alarm. Bombardementen in de omgeving. Slapen op de vloer. Kou en regen en zeer weinig en slecht eten en zonder licht en zonder kachel. Er zijn nu heel veel menschen van ons die aan de diahree zijn. Dat is ontzettend. Er zijn er heel veel bij die het maar zoo in hun broek doen. 't Loopt hun af. Er staat 'n primitieve WC op 't terrein, maar voor ze daar zijn, is 't al gebeurd. Ik heb wel gezien dat 't bij hun broekpijpen uit liep. Ze worden er erg slap van en schoon goed om aan te trekken hebben we niet. Ik ben ook 'n dag of 3 aan de dunne geweest maar dat is wat hoor. 't Kwam allemaal door 't slechte en ongewone voeding.
Als we 4 weken in dat Apenland zijn, hebben we voor 't eerst 'n zondag vrij. We kunnen dus uitslapen. We moeten om 9 uur evenwel weer aantreden. De Lagerfuhrer wil 'n spiets afsteken. De meesten jongens hun kleren zijn kapot en verscheurd en hebben geen schoenen meer of hebben 'n baard. Dat staat mijnheer de Lagerfuhrer niet aan. Er zijn ook veel te veel zieken zegt hij. Dat lijkt allemaal op sabotage. Dat moet aanders worden zegt hij. Wij vragen dan hoe 't dan wel anders moet. We hebben geen andere kleren en geen schoenen en geen scheerspullen want we zijn zoo van de straat gegrepen. Hij vraagt dan of er ook kappers bij zijn. Jawel roepen er. Steman wordt aangesteld als kapper en Marijn. Die moeten dan zorgen dat wij allen geschoren en geknipt worden. Want er zijn menschen bij die hebben onderhand polka gekregen. Marijn is Vader van 8 kinderen en bijna 50 jaar. Hij is blij met zijn baantje, want het is beter dan naar de bouwstelle. Er worden ook 2 kleermakers aangesteld. Teus van Beek en Lam. Die moeten al die vodden weer heel maken.
Zoo hebben we dan onze eerste vrije zondag. Ik ga eens bij de polen op visite, en zie een sigaret los te krijgen. Die polen hadden nog tabak. Ze kregen zoo nu en dan pakketten gestuurd. Ze willen alleen ruilen. Ik ruil dan wat enveloppen voor wat tabak. Vloei heb ik niet, dus rol ik mijn sigaret van 'n stuk krant, dat gaat ook. De russen doen dat ook en het valt best mee. Als ik met tabak op de kamer kom willen ze allemaal rooken. Ze vragen hoe of ik er aan kom. Bij de polen. Die hebben tabak. 't loopt in de toekomst storm bij die polen. Ze willen alleen ruilen. En er word heel wat verruild. In 't begin gaven ze vrij wat tabak voor kleine dingen maar later sloegen zij er munt uit. Er zijn wel jongens geweest die 'n deken ruilden voor tabak en hun trouwring. Zoo maken die polen misbruik van de rooklust van de Hollanders. Wij hebben daar wel, als we 'n sigaret hadden, deze met 20 man opgerookt. Allemaal 'n trekje.
Wiep Worst werkte nog steeds Clandestien bij die slager. Hij pikte dan wel eens een worstje of wat vet mee. Ik heb wel een zoo'n worstje voor hem verruild bij de Polen, voor tabak. Dan rookte onze kamer ’s avonds weer. 't Is nu zoover dat we wat brutaler worden in dat Moffenland. We zijn voor dat blaffen en brullen niet zoo bang meer, en we kunnen ook wel 'n klap of 'n paar schoppen incasseeren. We begrijpen dat wij hier op ons zelf moeten passen. Ik voor mij neem 't standpunt in van zoo weinig mogelijk werken en zoo veel mogelijk te eten zien te krijgen. Maar hoe? De Russen zeggen in Duitsland geen vressen wel arbeid. Com sie com sa. Dat wil zeggen je moet 't stelen, en goed uitkijken. Als ik op een avond van de Bouwstelle kom met nog een Hilversummer zie ik in Haste 'n bakkerskar staan vol witte brood. 't water komt in m'n mond ik denk nu of nooit. Ik kijk even rond, en in minder dan geen tijd heb ik 'n groot wittebrood onder m’n jas. Mijn maat kijkt verbluft en grinnikt. Ik geef hem ook 'n stuk. Wat was dat lekker. Er blijven nu steeds meer menschen in het Lager ’s morgens. Ze kunnen niet meer loopen of hebben haast geen kleren of schoenen meer.
De SS komt op 'n goeie morgen en ranselt alles leeg. Ze moeten loopen naar de Bouwstelle. Dit is 'n heele marsch 3 a 4 uur lang. Er waren menschen bij die het bloed in hun schoenen hebben staan, als ze op 't werk aankomen. 'n Paar weken later zijn we weer 'n Zondag vrij. We mogen dan naar de kerk. Maar onder geleide. Ik ga ook mee. Alleen vrouwen zijn er in de kerk, en wat oude mannen. Ook wel soldaten, die blind zijn, of zonder beenen of 'n arm kwijt zijn. Ik voel me hierbij dan nog sterk en gezond. 't Is een droevig gezicht, al die jongen vrouwen in de rouw. Onder de Mis weer vol alarm. De menschen worden angstig en gaan de kerk uit. Wij blijven rustig en blijven tot 't einde van de Mis.
’s Avonds moet het orkest van Klaas van Beek en Albert Klein optreden voor de SS. Zoo gaat de tijd maar voorbij, we horen niets van thuis, van onze vrouw en kinderen of van Holland. Er zijn menschen bij die piekeren en krijgen heimwee. Ik heb ook wel van die momenten, maar zet mij er over heen. Ik wil hier weer zoo goed mogelijk vandaan zien te komen. De oorlog zal toch zoo lang niet meer duren? Op zoo’n moment loop ik ondanks 't verbod 't Lager uit en ga werk zoeken bij 'n boer. Dat heb ik zoo voor mekaar. Er zijn hier haast geen mannen, dus werk genoeg.
Bramsche, woensdag 22 november t/m zondag 24 december 1944
't Is 22 Nov mijn vrouw wordt vandaag 31 jaar. Ik werk op die dag voor 't eerst bij 'n boer met Coen Zonderman. De vrouw helpt zelf ook. Ze spant 2 koeien voor de wagen, en we gaan mest op het land rijden en uitstrooien. Die dag hebben wij 't zeer goed. Volop brood met worst. Middageten met 'n stuk spek en 3 borden pap. We zitten voor 't eerst sinds 1 maand weer op 'n stoel en eten aan 'n tafel, wat is dat vreemd. ’s Avonds krijgen wij worstenbrood, o wat smaakte dat. Zoo heb ik toch 'n goeie dag, nu mijn vrouw jarig is. De volgende dag maar weer naar de Bouwstelle. 's Morgens worden er al weer klappen uitgedeeld door de moffen. Joop van de Eikel krijgt 'n klap en 'n schop van Heer Fischer. Dat was de opzichter. 'n Bloedhond van 'n kerel.
Die dag moeten 50 van onze jongens loopen van Haste naar de Piesberg. 't Is 'n uur lopen. Ze worden gedwongen om liedjes te zingen wat natuurlijk niet naar de zin is van onze jongens. Ze moeten evenwel hollandsche liedjes zingen en er worden de noodige klappen bij uitgedeeld. Ze worden aan 't werk gezet in 'n steengroeve waar ze kipkarren moeten laden met bazalt. Tijmen Roodhart die in Hilversum bakker is is ook in deze ploeg. De volgende dag is 't weer heel erg druk in de lucht. Luchtgevechten iedere dag. Een van onze jongens wordt doodelijk getroffen. Het is Van Doorn uit de Rigelstraat vader van 2 kinderen. De volgende dag wordt er een Todt kerel getroffen. Zoo word 't met de dag gevaarlijker.
Maar ze drijven ons steeds maar weer naar 't werk. 't Is zeer regenachtig weer. 's Nacht regenen we nat op 't stroo, die barakken zijn lek als 'n mandje. Er staan plassen op de vloer en het stroo wordt mest. Wat 'n rotzooi. Zoo loopt 't alweer tegen St Nicolaas. 't Weer is steeds slecht. Er is nu 'n Bombardement in onze omgeving in Haste, waar ook veel Hilversummers in de school zijn ondergebracht. Horen en zien vergaat. Er worden lagers getroffen van Hollanders in Eversberg van Italianen Polen en Serviers er worden veel brandbommen afgeworpen, alles staat in lichterlaaien. Fabrieken Hotels branden als fakkels. De spoorlijnen zijn ook aan gruzelementen. Als dat achter de rug is, moeten de buitenlanders de zaak weer zoo'n beetje voor mekaar brengen. Er zijn ook jongens die geholpen hebben met blusschen. Ze worden dan beloond met eten. De spoorlijn moet weer snel in orde. En er word net zoolang door gewerkt dat de trein weer rijden kan. 't Bombardement is raak geweest. Wat 'n verwoesting is dat.
Ik heb weer voor 3 dagen werk in Haste. Houtzagen voor de vrouwen. Ik lever 's morgens m'n werkkaart in en smeer hem dan meteen. Ik neem Jan Klazen mee we hebben 't zeer goed bij deze menschen. 's Morgens krijgen we eerst al opgebakken bloedworst. En ’s middags aardappelen met spruiten en varkensvleesch. Wat 'n weelde is dat voor ons. Zoo werken wij 3 dagen achtereen, buiten de Todt om. Maar 't wordt ook al gevaarlijker. De groene politie begint ook al op ons te jagen en o wee, als je in hun handen valt. Dan kom je in 'n straflager. Maar zoals ik al eerder gezegd heb, wij worden brutaler ze krijgen nu werk om die Hollanders op 't werk te krijgen. Er zijn er die niks anders doen als bietsen, als er kans is. Bietsen is zooveel als schooien langs de deuren. Wij noemden dit dus bietsen. Iedere hilversummer weet wat bietsen is. Dit word 'n sport voor ons, de een kan het beter dan de ander natuurlijk. En er waren veel jongens die 't niet durfde. Maar er waren er ook die veel los praten van de burgers. Ik verstond de kunst ook heel aardig en ging mij er op toeleggen. Zoo hadden ze op de duur meer last dan gemak van ons. Zoo veel mogelijk te eten zien te krijgen en niet werken dat was nadeelig voor 't Grote Duitsche Rijk. In 't begin gaven de vrouwen gul. Later werd het wel wat minder.
De vrouwen werden op de duur gek van al die Hollanders die om brood aardappelen uien broodbonnen of worst of spek kwamen, 't was zoo erg dat ze de deur op slot deden. Ze zeiden dan dat ze zelf niet veel meer kregen. Dat was ook wel zoo want in die 6 maanden dat wij er waren, werd het broodrantsoen 3 maal verminderd. Maar wij waren kampioebietsers geworden en wisten wel zoo te praten dat we dan wel weer wat los kregen.
Zoo nu en dan weer eens 'n dag naar de bouwstelle en verder bietsen en goed kijken voor de groene politie. De polen deden 't weer anders, als er ergens wagens staat op een of ander station zijn ze er zoo bij. 't Lijkt wel of die kerels 't ruiken konden als er 'n wagon aardappelen of een met wortelen tusschen zat want 't was 's morgens altijd pik donker. Maar al voor 6 uur zaten de polen er boven op en haalden er zakken vol uit. Ik heb dikwijls verwonderd gestaan, zoo vlug als ze waren. 't Leek wel of ze katoogen hadden.
We zouden op 't werk nu geld en siggaretten ontvangen dus gaan we even 'n paar dagen trouw naar 't werk, vooral voor de sigaretten. We krijgen nu voor 't eerst 50 siggaretten. 't zijn Russische en de getrouwde krijgen 36 Mark zakgeld. De vrijgezellen 20 Mark. Nou wat 'n rijkdom 50 siggaretten. Ons loon werd in Hilversum naar onze vrouwen gestuurd zeiden ze daar. Later bleek als dat ze tegen onze vrouwen zeiden dat wij 't loon in duitsland kregen. Zoo hebben ze ons belazerd. Mijn vrouw heeft nooit een cent van de Todt ontvangen en ik ook niet. Alleen dan 2 x 26 Mark zakgeld. Dit wist ik met de Kerstdagen, en ik beloof mezelf om niet meer voor hun te werken, als ik er onderuit kan. Ik begin met Joop van de Laan volgens 't gezegde van de Russen te werken.
Com sie Com sa. We gaan er samen op uit om te bietsen. We komen langs boerderijen waar we zoo nu en dan wel meer dan honderd pond spek zien hangen. Als we dan bij zulke menschen iets vragen, durven ze ook te zeggen, we hebben zelf niets. Dus zijn we verplicht aan ons zelf om 't te nemen. We loopen bij zoo'n boer achterom en hebben geen gehoor. Er hangt veel spek, en er staat 'n ladder bij. Ik zeg tegen joop. Wat denk je. En heb mijn mes al klaar. We nemen 'n stuk mee van naar m'n schatting tien pond. Wat hebben we lekker gegeten van dat spek. Ik vind dit heelemaal geen diefstal, want bij de meesten boeren in Duitsland staan Hollandsche koeien op stal. Ze hebben de blikjes nog in hun oor. Ook de varkens hebben ze van ons gejat. Huis aan huis hadden ze 'n varken in die streek waar wij waren, en we hebben er honderde aan de ladder zien hangen. Wat hadden ze daar 'n varkens. Sommige boeren hadden er wel 20. En in Holland mogen de menschen ze niet hebben en als ze er wel hebben moeten ze geleverd worden.
Peter van Doorn
Peter van Doorn (Hilversum, 17-01-1921) woonde aan de Rigelstraat 22 te Hilversum. Op 18 september 1940 trouwde hij met Antje Bohne (Amsterdam, 10-09-1919). In 1941 werd hun dochter Hendrika Johanna (19-02-1941). In 1942 volgde een zoon, die vernoemd werd naar zijn vader: Peter (18-05-1942). Op 26 november 1944 kwam Peter van Doorn op 28-jarige leeftijd iin Osnabrück als gevolg van een geallieerde luchtaanval om het leven. Hij ligt begraven op het Nederlands Ereveld in Hannover (H/9).
Grafsteen Peter van Doorn. Bron: Oorlogsgravenstichting
Bramsche, maandag 25 & dinsdag 26 december 1944
We krijgen in 't lager last van Luizen. Wij hebben geen kleren en kunnen ons niet verschonen 't is nu Kerstmis. Er zijn 2 van onze menschen onder 'n trein gekomen. Een man word een been afgereden en een word gedood.
In onze barak is Peters overleden vader van 5 kinderen. Er zijn nu menschen die dagelijks 'n 50 luizen vangen. Eerste Kerstdag zijn we vrij. We proberen ons zoo goed mogelijk te reinigen en soppen kousen en sokken, wat 'n gescharrel. Water is er niet, dus met 'n pannetje naar 't dorp en water schooien. 't Wordt steeds erger, vooral met de luizen. In tijd van 'n paar weken hebben wij ze allemaal. Er zijn wel jongens die er per dag 200 vangen. De eerste 100 tellen we maar niet zeggen sommige. Ik vang er zelf dagelijks 50 a 60. Ik vang dan 2 x per dag. 't Gebeurde dikwijls als we ‘s avonds aan 't luizen waren dat er luchtalarm kwam, dan ging 't licht uit. En dan zat je daar net als Job naakt op het stroo. 2de Kerstdag is 't weer arbeiden natuurlijk. Ik heb daar geen trek in en ga de bosschen in. Er zijn prachtige bosschen in deze omgeving, daar kun je uuren ver in loopen zonder iemand te ontmoeten. Ik ben later vaak in deze bosschen geweest. Het gebeurde dikwijls dat ik koppels herten zag van 10 a 15 stuks en ontzettend veel ander wild.
Bernard Peters
Bernard Peters (Cuijk en Sint Agatha, 12-08-1895) woonde aan de Voltastraat 115. Hij was schilder van beroep. In 1924 was hij getrouwd met Elisabeth Dubelaar (Nederhorst den Berg, 14-03-1900). In Bramsche moest Bernard zwaar werk verrichten in een steengroeve, de zogeheten Piesberggroeve, ten noorden van Osnabrück. Op 21 december 1944 overleed hij in het Krankenrevier van het barakkenkamp Lutterdam aan de gevolgen van een door ontberingen ontstane bloedvergiftiging. Zijn verhaal, en het verhaal van zijn zoon Jan, die als jongeman van 20 jaar tewerkgesteld was in Braunschweig, is door kleindochter Els Kiewik-Peters opgetekend in haar boek De toekomst heeft een lang verleden. Biografie van twee Hilversumse dwangarbeiders 1944/45 in Nazi-Duitsland (Hilversum 2011). Bernard Peters ligt begraven op het Nederlands Ereveld in Hannover (H/16).
Bramsche, woensdag 27 t/m zondag 31 december 1944
'n Paar dagen na kerstmis beleef ik weer 'n ander avontuur. Ik ben met Joop van de Laan op pad, bietsen, en proberen 'n stuk spek of worst te bemachtigen, 't wil niet best lukken. Wij komen aan 'n klein boerderijtje waar zeer veel spek en ham in 't achterhuis hangt. We staan er stom beduusd van te kijken in zoo'n klein spulletje zoveel spek. We berekenen onze kansen en Joop heeft er geweldig veel zin in, er staat 'n tafel onder, dus vrij makkelijk. 't Is echter of ik 't voel dat we het niet moeten doen. Ik hou hem dan ook tot 2 x toe tegen. Dan gaat 'n zijdeur open, er komt een boeren vrouw uit en die begint tegen ons te schelden, nou niet mooi meer ze zegt, alle Hollanders klauwen, dat wil zeggen stelen, en ze scheld maar door. We gaan gewoon weg, en zeggen maar niets. We loopen 200 verder 2 groene politie's. Halt. Hollander? vragen ze. Ja. Wat machen zie hier. Ik antwoord dereckt. Er is nl een klompenfabriek vlak bij, dat had ik gezien. Dus zeg ik tegen hem, dat wij klompen willen koopen omdat onze schoenen zoo kapot zijn, dat we iedere dag natte voeten hebben als we naar de bouwstelle zijn, hij vraagt of we dan 'n bewijs hebben van de lager om klompen te koopen. Neen dat hebben we niet. Hij zegt dan dat we arbeidden moeten, en niet langs de weg passasieren. Kom maar mit. Ik denk nou daar gaan we met ons goeie gedrag.
Hij brengt ons naar die klompenfabriek, en ik vraag brutaal twee drie maal of hij niet kan zorgen dat we klompen krijgen, dan kunnen wij weer arbeidden. Hij praat 'n poosje met de baas van dat fabriek, daar stonden klompen zat, wat ze praatten weet ik niet, maar ze konden 't niet eens worden. We worden dan bij 'n boer gebracht naast dat fabriek. Hij praat wat met de boer, die groene.
We moeten voor straf de hele dag hout zagen zonder eten. De boer is facsist zoals we hoorden van 'n knecht, dus goed getroffen. 't Was 's morgens 9 uur, dus maar zagen. We doen kalm aan, maar ze schreeuwen. Arbeidden snel, dus moesten wij wel. 's Middags komt 'n meisje met voor ieder 4 sneedjes brood en 'n busje koffie heel stiekem onder haar schort bij ons en zet 't brood tusschen 't hout. Ze zegt hier, maar denk er toch om dat papa het niet ziet. Ik ben zoo bang.
We moesten zagen tot 4 uur. Toen konden wij gaan. Zoo kwamen wij er nog genadig af. We kregen echter geen klompen. Ik vroeg het nog aan de baas van 't fabriek, maar het mocht niet zij hij. Hadden wij nu spek bij ons gehad toen ze ons pakte, dan hadden we een rare pijp gerookt. Je moet geluk hebben in het apenland.
In onze barak is 'n jongen overleden 18 Jaar oud. 't Is de zoon van Witte. Zijn vader vertelt 't mij met tranen in de oogen. 't Is ook vreeselijk, als je als vader daar in zoo'n toestand zoo'n jongen moet verliezen. Zoo gaat 't maar door. 't Sneeuwt en 't vriest, 't is nu erg koud. Maar even zoo vrolijk baden wij ‘s morgens door de sneeuw en moeten werken eerst de sneeuw weg scheppen en dan maar hakken met pikhouwelen in die hard bevroren grond. Ze zijn hartstikke mesjokken die moffen. We horen dat de Russen hun winteroffensief geopend hebben, en dat ze flink doorstooten. Dit geeft ons weer moed, hoe harder ze gaan hoe liever dat 't ons is.
Barend Jesaias Witte
Barend Jesaias Wiite (05-06-1926) en zijn vader Antonie Johannes Witte (09-11-1896) waren tewerkgesteld in Bramsche. Barend was leerling metaalbewerker, zijn vader was timmerman. Barend woonde met zijn ouders, een broer en een zusje aan de Cameliastraat 3 in Hilversum. Barend en zijn vader zijn beiden opgepakt tijdens de Oktoberrazzia van 1944. Hij had flink kou gevat 'door beestachtig spoorwegvervoer'. De blindedarmontsteking die hij vervolgens kreeg, werd niet op de juiste manier behandeld. Bernard Jesaias Witte overleed op 25 december 1944 op 18-jarige leeftijd aan buikvliesontsteking in het ziekenhuis Neuenkirchen. Vader Antonie Johannes Witte keerde na de oorlog terug naar Hilversum. In 1954 keerde vader Witte samen met zijn vrouw terug naar Duitsland om het graf van hun zoon te bezoeken. Barend ligt begraven op het Nederlands Ereveld Hannover (H/4).
Grafsteen Barend Jesaias Witte. Bron: Oorlogsgravenstichting
Bramsche, maandag 1 t/m vrijdag 5 januari 1945
Nieuwjaarsdag zijn we weer vrij. Daar hebben wij niet veel aan er ligt veel sneeuw en 't is koud. We moeten van armoede al onder onze deken blijven liggen en dat is ook niet alles. We liggen nu al 2 maanden op zoo'n dun laagje stroo. 't Stinkt in die rothokken. 't Eenigste wat we dan doen kunnen, is weer stoppen en verstellen en vooral luizen vangen. 't Is nu vaak net of je in de Artis in Amsterdam bent op onze kamer, als we ijverig aan 't luizen zijn. 't Is 'n koud werkje midden in de winter. Maar we moeten vangen anders dragen ze je weg met 'n paar dagen. Er zijn wel menschen, die niet meer de baas kunnen worden over dat ongedierte. Of 't luiheid is, of moedeloosheid, ik weet 't niet, maar 't is vreeselijk. Ik heb gezien dat ze bij de dokter waren, dat ze gaten in hun lichaam hadden, alleen van de luizen, daar werden dan door die duitsche Saniteter watten in geduwd en groen spul in gespoten. Die Duitsche Saniteter of beter gezegd paardeslager, moest de Italiaansche dokter bijstaan. Er waren heel veel menschen met stukkende voeten en zweren. Nou hij wist er wel raad mee. Hij stond zoo klaar met 't mes, en snijden maar. Als je daar 'n wond had, dan wou 't haast niet genezen, dat kwam omdat wij geen vitamine kregen, want groente kregen we nooit. 't Was de eene dag koolrapen en de andere dag koolrapensoep. 'n Enkele keer eens dunne blauwe pap maar verder koolrapen. Stekruben zeggen ze tegen die troep. Er gaan steeds meer menschen dood. Knallenberg is overleden, hij is gehuwd. Korte tijd hierna, Dirk Visser, overleden 5 Januari.
Christiaan Johannes Knollenburg
Klaver schrijft in zijn dagboek 'Knallenberg is overleden, hij is gehuwd'. Hij bedoelt Christiaan Johannes Knollenburg (Hilversum, 10-04-1902), die aan de Gratamastraat 3 te Hilversum woonde en getrouwd was met Jacoba Hendrika Josephina Weimer (Wisch, 14-12-1902). Hij liet een dochter na, Christina Johanna (18-04-1930). Van beroep was hij metaalslijper. Christiaan Johannes Knollenburg overleed op 2 januari 1945 op 42-jarige leeftijd in Bramsche aan de gevolgen van bloedvergiftiging. Hij ligt begraven op het Nederlands Ereveld Hannover (H/5).
Grafsteen Christiaan Johannes Knollenburg. Bron: Oorlogsgravenstichting
Dirk Visser
Dirk Visser (Huizen, 22-05-1895) woonde aan de Laarderweg 84 te Hilversum en was getrouwd met Alida Puijk (Hilversum, 31-08-1901). Van beroep was hij inpakker/fabrieksarbeider. Op 23 oktober 1944 werd hij thuis gearresteerd door de Feldgendarmerie. Op 5 januari 1945 overleed hij in het Krankenrevier te Bramsche, 49 jaar oud, aan de gevolgen van een ziekte. De precieze doodsoorzaak is onbekend; er wordt zowel gesproken over 'urinevergiftiging' (nierfalen) en hartzwakte, als longontsteking. Dirk liet twee dochters na: Jannetje (17-03-1925) en Alida (18-05-1926). Hij ligt begraven op het Nationaal Ereveld Loenen (D376).
Dirk Visser. Bron: Oorlogsgravenstichting
Bramsche zondag 7 t/m maandag 22 januari 1945
7 Januari, Verweij. Vader van 4 kinderen. 't Word steeds erger. Er word nu aan gewerkt dat 't dak van onze berakken dicht gemaakt word. 4 van onze jongens worden hier voor aangesteld. Ze krijgen mustiek en moeten de lekken opzoeken en dicht maken. Dit is weer 'n goed baantje, ze zijn nu van de bouwstelle af. 'n Tijdje zijn ze hier mee bezig geweest. Dan worden ze plotseling weggehaald door de politie. Ze worden politiek verdacht. Wat is er gebeurd. Ze hebben 't mij later verteld. De Russen hebben bij hun mustiek gestolen en hiermee op de straat anti duitsche dingen geschreven in de straten van Bramsche. Onze jongens waren onschuldig. Ze hebben 9 weken onschuldig in de gevangenis gezeten toen ze terug kwamen, zagen ze er vreeselijk uit. Ze vertelden dat ze met 32 man in een cel hadden gezeten, die cel was maar voor 12 man gemaakt, maar met 32 menschen moesten ze er in. Ze moesten dan om de 2 uur slapen, zoo op 'n betonnen vloer zonder dekens. Ze kregen dan ’s morgens twee dunne sneedjes brood. 's Middags 'n halve Liter afgietsel van aardappelen en ’s avonds weer 2 dunne sneedjes brood. Ze moesten dan steeds in pikdonker zitten dag en nacht. 9 weken lang. 4 Hilversumsche jongens en 28 russe. In de gevangenis van Osnabrück 't waren: Jaap Mous, Bakker Kelfkins 'n violist en van Wieringen. Toen ze 9 weken gezeten hadden werden ze losgelaten. Onschuldig.
Er komen nu zeer veel vliegtuigen 't is steeds groot alarm. We hebben dagen genoeg dat wij er 2000 tellen. In onze omgeving wordt nu ook vaak gebombardeerd. Om Bramsche heen liggen 4 vliegvelden, eens op een dag worden ze alle 4 tegelijk gebombardeerd. Op 't vliegveld Achmer worden 5000 bommen geworpen. 6 KM bij ons vandaan. Alles dreunt en staat te schudden. 't Lijkt wel of de wereld vergaat zoo’n lawaai. 450 Duitsche jachtvliegtuigen zijn er toen verbrand. 'n Mooie gooi was dat.
We horen dan dat er in Hasbergen weer 4 Hilversummers gestorven zijn. Kapper Houtkamp en De Ruiter, en 'n zoon van Fhoto Works van de Groest, en Rienus Beun. Zoo moeten wij veel van onze jongens verliezen. Er komen nu weer 'n heele boel nieuwe Hollanders in ons kamp. Hagenaars. Die zijn op dezelfde manier als wij opgepikt. 20.000 hadden ze gegrepen in den Haag. Die menschen hebben ook heel wat moeten meemaken. Ze waren in schepen gezet waar 30 tot 40 cM water in stond vertelden ze. Ze werden over het ijselmeer vervoerd naar Kampen, ze hebben 4 dagen en 3 nachten in die schepen gezeten, zoogoed als zonder eten. Er waren er verscheidene van krankzinnig geworden. Ook waren er veel over boord gesprongen en gevallen. Die jongens vertelden ons, dat er in een nacht 60 in zee gevallen waren. Hun duitsche geleiders stoorden zich daar niet aan. Als ze wat vroegen kregen ze 'n klap met de kolf van 't geweer. Ze waren nog veel minder behandeld als vee. 't Is nu barre winter, ik snap nog niet, dat wij zooveel hebben kunnen doorstaan 't spoorlijn liggen gaat evengoed door met al die sneeuw die Polen en Russen kunnen er beter tegen dan wij die schijnen nu wel in hun element te zijn. Ze liggen groten vuren aan, waar we ons zoo nu en dan even kunnen warmen.
We hebben doorloopend natte voeten en honger. Als we maar even kunnen gaan we niet naar de bouwstelle. Er komt nu 'n nieuwe ziekte bij. Dat zijn de klompkranken zoo ze dat noemen. 't Duurt niet lang of er zijn wel 100 klompkranken. Ik sla de mijne ook kapot, de kap eraf. Dus ook klomp krank. Er zouden elke dag nieuwe klompen komen, maar wat er komt geen klompen. 't Grote Duitsche Rijk heeft niet eens klompen meer voor ons. Dat gaat de goeie kant op. Ze vragen steeds maar in dat lager. Waarom arbeiden zie niet. Geen klompen. Heute nicht maar morgen komen ze bestimt zeiden ze dan. Maar dat kennen wij. Ze beloven alles maar geven niets. Zoo gaat 't ook met de siggaretten. Wij krijgen ze niet. Ze rooken ze zelf op. Partisanen hoeven niet te rooken zeggen ze. Want wij zijn Partisanen, volgens hun, en daarvoor zijn wij opgepakt.
De oorlog gaat intusschen goed. De Russen komen naar voren en zitten al in Oostpruisen 't gaat best, en dat houdt ons vooral op de been. De duitschers worden nog meer prikkelbaar. 't Minste of geringste of ze deelen klappen uit. Ik heb gezien dat ze op 't werk jongens op de grond gooiden en ze met 2 vuisten in hun gezicht sloegen. Wij stonden te koken, maar konden niets doen, ze hebben 'n pistool bij hun, de lafaards. Otten 'n man van 50 jaar kreeg klappen van onze lager fuhrer, hij heeft 't mij zelf verteld, met tranen in zijn oogen.
In deze tijd hebben wij vaak lucht gevechten, dat is gevaarlijk, de kogels vliegen om je ooren zoo nu en dan. De Tommies vliegen rakelings over de huizen en onze barakken met hun snellen jachttoestellen en schieten veel duitschers naar beneden 't is 'n interessant gezicht, als er zoo'n mof naar beneden geschoten word. Er zijn ook veel van onze jongens die vluchten. Enkelen komen er door. Jack Gerlach en Henkie Albers waren ook gevlucht en goed geslaagd ook. De meesten worden echter gepakt, en gaan dan in 'n straflager. Er waren er ook veel die over de grens kwamen en door de hollandsche landwacht werden gegrepen, en dan weer naar Duitsland gebracht werden. 't Was moeilijk ook al omdat wij ons persoonsbewijs niet meer hadden. Bij ons op de kamer gingen, Arie Boom met Heitlager 't probeeren. Ze kwamen allebei weer terug. Heitlager was tot Bentheim gekomen, maar kon er niet door. 't Wemelde van de groene politie en de grens. Joop en Peter van de Laan probeerden 't ook. Ze werden gepakt in Lingen door 'n groene. Ze werden terug gebracht in bramsche. De lagerfuhrer moest weten waarom of ze weggeloopen waren. Joop is handig genoeg om zich er uit te praten. Hij zei. Omdat we geen kleeren meer aan hebben en te weinig eten krijgen en onder de luizen zitten. Nu onze lagerfuhrer zou bestimt zorgen, dat 't beter werd. En zoo kwamen ze er met 'n sisser van af. Joop is later weer gevlucht en ik heb niets meer van hem gehoord.
Er komen nu regelmatig brieven uit Hilversum en wij hooren dat 't heel slecht is met de voedselpositie. O wat 'n ellende. Ik krijg 'n brief van m’n zuster. Ze schrijft dat mijn vrouw en kinderen naar Groningen gegaan zijn, voor Kerstmis al. Dit is voor mij 'n groote opluchting want nu weet ik, dat ik over hun geen zorgen meer hoef te hebben. Ik voel dat ik dit alles nu doorstaan moet, en probeeren er zoo goed en flink mogelijk weer bij mijn gezin moet terug komen. Dus nogmaals zooveel mogelijk eten en weinig mogelijk werken voor die moffen. Ik ga nu vaak alleen opstap en weet nog 2 x 'n groot wittebrood te pikken uit 'n bakkerskar. 'n Ander maal heb ik 2 groote worsten, en zoo scharrel ik wel wat op. Zoo nu en dan ga ik eens 'n kijkje nemen in 'n kippenhok want eieren zijn ook goed voor 'n mensch. 't Valt altijd niet mee om van 't werk weg te blijven want om 4 uur ’s morgens zijn de moffen actief en als we ’s morgens aantreden moeten om naar de trein te gaan, moet je zorgen dat je weg ben. Ik ging ’s morgens meestal in 'n bunker zitten in de buurt van de barakken. Als ze hun ronden hadden gedaan 's morgens, en je hoorden hun geschreeuw en geblaf niet meer, dan ging ik weer terug om nog 'n poosje te slapen. Zoo doken er 's morgens veel jongens weg. De moffen hadden dit in de gaten gekregen. Ze zetten posten uit 's morgens. Eens op 'n morgen werden Kamp en Groenedijk gegrepen door zoo'n rotvent. Groenendijk kreeg met de revolver 'n paar klappen zoodat hij 'n heel dikke kaak had. Kamp en Groenendijk waren 2 Zeeuwen. Ze waren geevacueerd naar Hilversum met hun gezin, maar evengoed moesten ze mee naar Mofrika. Zoo waren er ook menschen tusschen die uit Arnhem gevlucht waren indertijd. Ook deze jongens moesten mee naar Mofrika, zonder pardon.
Hermanus Maria Verweij
Hermanus Maria Verweij (Hilversum, 10-05-1907) was machinaal houtbewerker van beroep. Hij trouwde in 1933 met Cornelia Jacoba Leijdekkers (Middelburg, 11-07-1908). In 1936 werd hun eerste zoon geboren, Theodorus Maria. In 1940 volgde een tweede zoon, Wilhelmus Karel Maria. Het gezin woonde aan de Edisonstraat 29 te Hilversum. Hermanus werd op 23 oktober 1944 opgepakt tijdens de Oktoberrazzia. Hij overleed op 7 januari 1945 in het Krankenrevier te Bramsche aan de gevolgen van een injectie tegen difterie. Na aanvankelijk te zijn herbegraven in Hilversum, is zijn stoffelijk overschot in 1980 overgebracht naar het Nationaal Ereveld Loenen (B/316).
Hermanus Maria Verweij. Bron: Oorlogsgravenstichting
Hendricus Antonius Willebrordus Houtkamp
Hendricus Antonius Willebrordus (Henk) Houtkamp (Haarlem, 04-12-1895) was in 1930 getrouwd met Geertruida Theodora Maria Knape. Drie jaar later werd dochter Elisabeth Johanna Hendrica geboren. Het gezin verhuisde in 1935 van Velsen naar Hilversum, waar zij hun intrek namen in een woning aan de Polluxstraat 56. Henk oefende het beroep van kapper uit. In oktober 1943 werd hun zoon Johannes Godefridus geboren. Een jaar later werd Henk tijdens de Oktoberrazzia opgepakt. Hij kwam terecht in Hasbergen (Landkreis Osnabrück) en werd tewerkgesteld aan de spoorlijn te Lotte (zo'n 8 kilometer boven Hasbergen). Op 6 december 1944 werd Henk tijdens het werk aan de spoorlijn met ijzeren staven geslagen. Hij probeerde de slagen te ontwijken, waarbij hij zijn evenwicht verloor en met zijn hoofd op de rails terechtkwam. Exact op dat moment kwam er een trein aan. Henk Houtkamp raakte dodelijk gewond aan zijn hoofd en hals en overleed ter plekke. Hij ligt begraven op het Nationaal Ereveld Loenen (A/56).
Grafsteen Hendricus Antonius Willebrordus Houtkamp. Bron: Oorlogsgravenstichting
Adrianus Johannes de Ruiter
Adrianus Johannes de Ruiter (Hilversum, 02-06-1919) was de enige zoon van Johannes de Ruiter (Baarn, 21-09-1891) en Geertruida Maria de Wit (13-04-1885). Het gezin woonde aan de Azaleastraat 13. Adrianus was werkzaam als kantoorbediende. Op 23 oktober 1944 werd hij opgepakt. Hij werd tewerkgesteld in Hasbergen. Op 22 december 1944 overleed hij in het ziekenhuis te Georgsmarienhütte, vermoedelijk aan een dubbele longontsteking. Hij ligt begraven op het Nederlands Ereveld Hannover (G/63).
Grafsteen Adrianus Johannes de Ruiter. Bron: Oorlogsgravenstichting
Cornelis Lookman
Cornelis Lookman (Utrecht, 06-08-1898) was in tegenstelling tot wat Klaver schrijft geen zoon van de eigenaar van Photo Works aan de Groest, maar een werknemer. Ruim twintig jaar is Cornelis als fotograaf in dienst geweest van Photo Works. In 1937 trad hij in het huwelijksbootje met Gerarda Veen. Het echtpaar woonde aan de Rigelstraat 91. Daar werd in 1938 hun zoon Cornelis Johan geboren, die waarschijnlijk maar kort heeft geleefd. Cornelis Lookman werd op 23 oktober 1944 opgepakt en overleed op 8 januari 1945 in Hasbergen aan difterie. Hij ligt begraven op het Nederlands Ereveld Hannover (H/63).
Grafsteen Cornelis Lookman. Bron: Oorlogsgravenstichting
Marinus Cornelis Beun
Marinus Cornelis Beun (Hilversum, 06-10-1908) woonde aan de Mezenstraat. Hij was metaaldraaier bij de Nederlandse Seintoestellen Fabriek (NSF). In 1940 trouwde hij met Wilhelmina Cornelia Verstraeten (Princenhage, 17-05-1908). Het echtpaar kreeg een zoon. In mei 1944 werd hun dochter geboren, Anthonia Wilhelmina Cornelia. Vijf maanden later werd Marinus opgepakt tijdens de Oktoberrazzia. Op 13 januari 1945 overleed Marinus in het ziekenhuis te Georgsmarienhütte aan bloedvergiftiging na verwijdering van zijn amandelen.
Grafsteen Marinus Cornelis Beun. Bron: Oorlogsgravenstichting
Bramsche, dinsdag 23 januari 1945
Er komen nu veel sterfgevallen voor in deze tijd. 't Is 23 Januari. Weer 'n luchtgevecht overdag. Dit word voor ons fataal. We moeten in de barak blijven, van de moffen. Er word hevig geschoten. Plotseling horen we fellen knallen en gillen naast ons. Hein van Engelen is geraakt en opslag dood. Een Hagenaar is ook op slag dood en een Hagenaar is zwaar gewond en sterft ook na 'n poosje. Jan de Vrenner uit Hilversum z'n been is er af geschoten, hij heeft nog een dag geleefd en is toen ook overleden. Hij laat 'n vrouw en 2 kinderen na. Met dit luchtgevecht word een Duits jacht vliegtuig naar beneden geschoten, maar dit loop wondergoed af. De machine vliegt door 'n lege barak vlak achter de onze. Hij neemt de halve barak mee. De piloot ligt in stukken en brokken over 't terrein. Hier 'n been daar 'n arm. De motor gaat nog wel 200 M verder en vliegt tegen 'n hoek van 'n andere barak. 't Is weer 'n wonder dat dit geen menschenlevens kost. Die moter ging rakelings langs Lous Desmet, 'n achterlijke jongen, die altijd op 't stroo lag. Zijn kamer word uitmekaar gereten door die vliegtuig moter. Hij staat evenwel gewoon op, en zegt heel droog, nou mot ik 'n andere kamer hebben. Hij is aan de dood ontsnapt.
Engelbertus Cornelis Engelen
'Hein van Engelen' is Engelbertus Cornelis Engelen (Amsterdam, 27-09-1914). In 1936 trouwde hij met Louise Frederica Aquina (Hilversum, 15-07-1913). Het echtpaar verhuisde naar Hilversum. In 1938 werd hun dochtertje geboren, Arnolda Clazina Henderika Engelen. Het gezin woonde aan de Zilvermeeuwstraat 13. De geboorte van zijn tweede dochtertje, Engelberta Louise Maria, in juli 1945, heeft Engelbertus niet meer mee mogen maken. Op 23 januari 1945 vond boven het barakkenkamp in Bramsche een luchtgevecht plaats. Engelbertus werd in zijn rug getroffen door een granaatscherf. Hij was op slag dood. Hij werd begraven op de Rooms-Katholieke begraafplaats in Bramsche en is later overgebracht naar het Nationaal Ereveld Loenen (A/58).
Grafsteen Engelbertus Cornelis Engelen. Bron: Oorlogsgravenstichting
Johannes Gerardus de Frenne
Met 'Jan de Vrenner' wordt Johannes Gerardus de Frenne (Den Haag, 02-01-1897) bedoeld. Hij was machinist van beroep. In 1930 trouwde hij met Maria Hogenbirk (Hilversum, 25-06-1906). Hun eerste zoon, Dirk Willem, werd geboren in 1934. Bijna twee jaar later werd dochter Gerritje geboren. Vlak daarvoor had het gezin een woning betrokken aan de Geuzenweg 144. Op 24 januari 1945 overleed hij in het ziekenhuis van Bramsche. Een dag eerder was hij door een granaatscherf geraakt, afkomstig van een luchtgevecht boven het barakkenkamp. Hij ligt begraven op het Nederlands Ereveld Hannover (H/11). Maria Hogenbirk verhuisde na de oorlog met haar kinderen naar Canada.
Grafsteen Johannes Gerardus de Frenne. Bron: Oorlogsgravenstichting
Bramsche, vrijdag 26 januari 1945
26 Januari is De Wild overleden. Er gaan nu geruchten dat er 'n paar auto’s naar Hilversum zullen gaan, om pakketten te halen, en inderdaad na veel praten en lang wachten, kunnen we allemaal op 'n briefje schrijven wat we noodig hebben. Nou 't is hoog tijd ook dat we kleren krijgen, want we lijken allemaal wel voddebalen. Op die avond dat die pakketten er zijn lijkt 't wel of St Nicolaas geweest is, zoo blij zijn ze allemaal. De een heeft er tabak bij, de ander foto’s van vrouw en kinderen. Enkelen zelfs nog wat levensmiddelen. Er heerst 'n vreudestemming in ons kamp.
Er liggen ook 'n paar honderd Hilversummers in de school in Bramsche. Die jongens hebben 't ook zeer slecht. Ze worden er elke morgen uitgeknuppeld ziek of niet ziek, arbeidden moeten ze. Mijn buurman Rump, en Jan van Dijk de groenteboer liggen ook in de school. In de school word nog meer geslagen dan in de barrakken. Nienhuis de kolenboer is ook in de school met zijn eenigste zoon. Zijn zoon is overleden aan Difterie. 't Is toch vreeselijk, dat je zoo je eenigste jongen moet verliezen. Jongeneel, is ook overleden aan Difterie, hij laat 'n vrouw en 6 kinderen achter. 't Laat de Moffen volkomen koud hoeveel of er sterven. Ze hebben alleen maar belang dat er gewerkt word. Wij zijn maar nummers meer niet.
Petrus van der Wilt
Petrus van der Wilt (Amsterdam, 10-06-1901) trouwde in 1928 met Jeanne Hendrika Francisca Derksen. Het echtpaar had twee dochters: Tilly Bernardina (11-10-1929) en Yvonne (11-12-1931). Het gezin verhuisde eind januari 1940 naar Hilversum. Ze betrokken een woning aan de Havenstraat 79, waar in 1943 zoon Petrus Rudolf werd geboren. Petrus van der Wilt werd op 23 oktober 1944 opgepakt. Hij werd tewerkgesteld in Leeden, zo'n 15 km van Osnabrück. Drie maanden later, op 20 januari 1945, overleed hij aan de gevolgen van een longontsteking. Hij was nog op een slede van Leeden naar het Krankenrevier in Bramsche gebracht, maar het mocht niet meer baten. Petrus van der Wilt ligt begraven op het Nederlands Ereveld Hannover (H/10).
Petrus van der Wilt. Bron: Oorlogsgravenstichting
Johannes Lambertus Maria Niehues
Johannes Lambertus Maria Niehues (07-03-1925) werd geboren in Vlijmen, maar groeide grotendeels op in Hilversum. Op het moment van arrestatie woonde hij met zijn ouders aan de St. Annastraat 21 in Hilversum. Johannes was metaalslijper van beroep. Hij was samen met zijn vader, Hendrikus Wilhelmus Niehues (21-08-1896), opgepakt tijdens de Oktoberrazzia. Op 25 januari 1945 overleed Johannes aan de gevolgen van difterie. Hij ligt begraven op het Nederlands Ereveld Hannover (H/15).
Grafsteen Johannes Lambertus Maria Niehues. Bron: Oorlogsgravenstichting
Adrianus Marinus Johannis Jongeneelen
Adrianus Marinus Johannes Jongeneelen (02-12-1897) werd geboren in Dinteloord en verhuisde in 1918 naar Hilversum, waar zijn toen kersverse echtgenote Berta Westhof (10-10-1897) was geboren. Hij was werkzaam als ploegbaas bij Publieke Werken Hilversum. Adrianus overleed op 13 januari 1945 in Osnabrück aan difterie. Hij is begraven op het Hegerfriedhof aldaar.
Bramsche, donderdag 8 februari 1945
8 Februari, komen er 'n partij Amsterdammers in ons kamp, ze zijn later weer vertrokken naar Emden. Ze hadden zich vrijwillig opgegeven om te werken in Holland, ze zeiden van de honger ze zijn evenwel naar Duitsland getransporteerd en zitten ook in de boot. Er is weer 'n Bombardement geweest in Leede ook daar zitten Hilversummers. Er worden bij deze aanval, 48 Hollanders gedood waaronder Henk Fortuin en Eddie Noordijk, menschen van de Radio. Dit is gebeurd 8 Februari.
Ik krijg nu voor 't eerst bericht van me moeder. Alles is nog goed dus dat is fijn. Ik ga voor de verandering weer eens naar de Bouwstelle, maar neem mij voor er niet weer te komen. Die moffen zijn woest ze schoppen en slaan en schelden ons uit voor zwijnen, zwijnhonden, Partisanen luizenbossen.
Ik ga de volgende dag maar weer eens naar de Italiaansche dokter. Tommassso, de Hilversumsche tolk vraagt wat ik mankeer. Ik zeg, geen eetlust en vreeselijk moe. Ik krijg 3 dagen rust. Wat 'n massel. Ik benut deze 3 dagen om voedsel bij elkaar te snorren wat me weer goed lukt 'n paar vette worsten zijn ditmaal de buit.
Hendrik Pieter Harrie van Grieken (Henk Fortuin)
Hendrik Pieter Harrie van Grieken (Assen, 26-06-1919) was zanger en cabaretier bij de Nederlandse Omroep. In 1942 verhuisde hij van Groningen naar Hilversum, waar hij een woning betrok aan de 's-Gravelandseweg 62. Hendrik had de achternaam van zijn stiefvader overgenomen en stond bekend als Henk Fortuin. Nadat hij tijdens de Oktoberrazzia was opgepakt, werd hij tewerkgesteld nabij Osnabrück. Aanvankelijk werkte hij in de keuken, maar later moest hij werken aan het spoor bij Osnabrück. In de nacht van 7 op 8 februari 1945 werd hij tijdens een geallieerde luchtaanval op Leeden (ten zuidwesten van Osnabrück) in zijn hals of schouder geraakt. Hij raakte bedolven onder het puin. Henk werd begraven in een massagraf. Na identificatie werd zijn stoffelijk overschot overgebracht naar het Nationaal Ereveld Loenen (E/46).
Hendrik Pieter Harrie van Grieken. Bron: Oorlogsgravenstichting
Eduard Johannes Noordijk
Eduard Johannes (Eddy) Noordijk (Den Haag, 22-07-1905) trouwde in 1933 met Petronella Hermina Bernard (Den Haag, 11-08-1910). Het echtpaar was vlak daarvoor naar Hilversum verhuisd. Hun enige zoon, Eduard Noordijk, overleed op zeer jonge leeftijd. In 1937 werd een dochter geboren, Johanna Clasina Noordijk. In 1939 betrok het echtpaar een woning aan de Vosmaerlaan 31. Eddy was werkzaam als musicus bij de AVRO. Hij verwierf bekendheid bij het AVRO Orkest van Kovacs Lajos en bouwde internationaal aanzien op in de jazzwereld. Vanaf 1942 was hij chef-arrangeur van het radioprogramma Nederlandsche Volksklanken, waar hij met vele latere bekende musici samenwerkte. Eddy schreef daarnaast arrangementen en composities, waaronder populaire liedjes voor Bob Scholte en Wim Ibo. Ondanks zijn lidmaatschap van de NSB, werd hij op 23 oktober 1944 opgepakt en als dwangarbeider naar Duitsland gestuurd. Hij werd net als Henk Fortuin tewerkgesteld in Leeden en kwam bij hetzelfde bombardement om het leven. Eddy ligt begraven in een massagraf in Leeden. Zijn stoffelijk overschot kon niet geïdentificeerd worden.
Bramsche, dinsdag 13 februari 1945
13 Februari krijgen we haast allemaal weer 'n brief, sommige jongens zijn erg blij, andere zitten te huilen. 't Is heel slecht in Hilversum schrijven de vrouwen. Als ik weer eens alleen op 't pad ga, weet ik van 'n oude vrouw 'n onderbroek en 'n paar nieuwe sokken los te praten. 't Was noodig ook want ik had niets meer.
Bramsche, zondag 18 februari 1945
Zondag 18 Februari zijn we weer vrij. We moeten om 10 uur allemaal weer buiten aantreden. Ze vragen waarom of we niet gaan werken de een heeft geen kleren de andere geen schoenen de andere weer geen klompen, er zijn er die niet kunnen loopen. We moeten buiten blijven, de moffen zoeken in de barakken, en halen 'n partij nieuwe klompen schoenen en laarzen te voorschijn. Alles word buiten op 'n hoop gegooid, en wie geen schoenen of klompen heeft moet uitzoeken van de schoenen van je eigen maats, ieder wil zijn eigen schoenen terug hebben natuurlijk. Dus zoo gaat ons smoesje van klomp krank in rook op. Jaap Brundel en Jaap Ouwekerk en nog 2 Friesen zijn gevlucht. Ik heb tot nu toe niets van ze gehoord ik hoop dat ze goed overgekomen zijn. Wij hebben 'n leege boerderij ondekt in 't bosch. Er ligt veel hooi op de zolder. ’s Morgens om 4 uur opstaan in de barak, en om kwart over 4 loopen wij al buiten naar die oude boerderij. Klinkenberg Rebel Ortman en ik. Om half 5 liggen wij dan al weer in 't hooi, en gaan dan nog 'n flinke ruk slapen. Dat was 'n uitkomst. Want op 't werk deugt 't heelemaal niet. Daar is Bel 'n voorman. Die slaat de jongens of 't de grootsche boeven van de wereld zijn. Klaas Pol en Elfrink worden afgedroogt door die beul, nou niet mooi meer. Die ploert heeft er plezier in als hij maar slaan kan. O Wat zou 't mij wat waard zijn als ik die vent nog eens zou ontmoeten. Bel is zijn naam. De meeste Hilversumsche jongens kennen hem.
't Word steeds beroerder met alles. We hebben nu de luizen zoowat onder de knie. We vangen er iedere dag nog wel, maar niet zoo veel meer. 't Zijn nu de vlooien die ons 't leven ondragelijk maken, wat 'n vlooien menschen ontzettend. Bij ons op de kamer waren jongens die in een nacht 240 vlooien vingen. We zaten er onder 't leefde van de vlooien, van die groote bruinen kokkers. We zaten hele nachten vlooien te vangen. Je kon er niet van slapen. 's Morgens was je bont en blauw gebeten door die krengen. Je kon er zoo maar 50 uit je deken vangen, dat was bij de meesten heel gewoon. O Wat bijten die beesten.
Bramsche, maandag 26 februari 1945 t/m half maart 1945
't Is nu 26 Februari. 't Is nog koud. Kolen zijn er niet. De vrouwen mogen 'n bosch omkappen vlak bij de barakken. Ze vragen ons, of we helpen willen. Dat doen wij graag, want dan krijgen wij goed eten van hun. Ik heb ook 'n paar dagen zoo'n vrouw geholpen. Ik had 't prima van eten en drinken en kreeg ook wat siggaretten. Ze heeft toen mijn ondergoed gewasschen, en dat was 'n genot. 't Zat onder de vlooienstront. Zoo moesten wij door de tijd. Met 'n beetje geluk.
Ik heb met melkboer Van Lunteren gesproken die heeft in 'n straflager gezeten in Oorbeek wegens bietsen. Hij had er 4 weken ingezeten en was elke dag 1 pond afgevallen. Hij had veel slaag gehad. Hij vertelden mij dat ze er iedere dag 2 menschen doodsloegen. 't Is eenmaal gebeurt, zoo vertelden hij, dat er een man 's nachts over de kabel had gepist. Dat kan de beste gebeuren. Hij moest voor straf, de stront van een van z'n maats opeten. Ze kregen heel weinig eten, en moesten hard en zwaar werken, in de beton.
Ik heb kennis gemaakt met de links back van Hermes d v s uit schiedam. Fettelaar heet hij. Hij had 7 weken in 'n straflager gezeten voor 't vluchten. Hij was 180 pond toen hij er in kwam en nog 110 toen hij eruit kwam. Hij waarschuwde ons. Vlucht niet want ze maken je kapot.
William Lieuwe en Hannis van de Berg worden gedood bij 'n Bombardement op Osnabruck.
Wij hebben nu weer 'n andere manier om aan 't eten te blijven. De menschen hebben ook niet veel meer, er komen duizende vluchtelingen uit Oost en West Duitsland, dat gaat goed, 't eten word er nog minder van. Ik heb 'n aardappelkuil ontdekt en 's avonds ga ik met 'n paar jongens zakken vol halen. Droge aardappelen zonder zout, gekookt op 'n hout vuurtje. 't Smaakt verrukkelijk, als er honger is. Zoo redden wij ons 'n tijd lang. 't Is nu geweldig zooveel vliegtuigen als er dagelijks in de lucht zitten, allemaal Tommies. De trein die dagelijks naar 't werk gaat word ook beschoten, 8 zwaargewonden, zijn er weer sommige heel erg. Bombardemente van de omliggende vliegvelden. 't Is benauwd. We moeten nu dikwijls dekking zoeken. We voelen dat 't front naderbij komt. We leven nu echt in spanning.
William Stephan Lieuwen
William Stephan Lieuwen (14-06-1926) werd in Hilversum geboren. Hij werkte als kapper in de zaak van zijn vader aan de Koninginneweg 84. Hij was een actief waterpoloër bij HZC De Robben. Tijdens de Oktoberrazzia werd hij op 18-jarige leeftijd opgepakt en naar Osnabrück gedeporteerd. Hier knipte hij medegevangenen, die speciaal voor hem een kapperskist hadden gemaakt. Op 14 maart 1945 kwam William om het leven bij een bombardement. In 1952 werd hij herbegraven op het Nationaal Ereveld Loenen (D/67).
Een uitgebreid artikel over William is hier te lezen.
William Lieuwen op 18-jarige leeftijd. Collectie Stichting Hilversum in de Oorlog. Bruikleen William Hogenbirk
Johannes Jan Antonie van den Berg
Johannes Jan Antonie van den Berg (Nijkerk, 26-10-1902) trouwde in 1926 met Willemtien Eggens (Assen, 10-10-1905). Het echtpaar kreeg twee dochters. In 1930 verhuisde het gezin naar de Begoniastraat 22 in Hilversum. Johannes werkte als fabrieksarbeider (montage) bij de NSF. Op 14 maart 1945 kwam hij om het leven, hoogstwaarschijnlijk bij hetzelfde bombardement als William Lieuwen. Johannes Jan Antonie van den Berg ligt begraven op het Hegerfriedhof in Osnabrück (XI E/14/40).
Bramsche, woensdag 14 maart t/m donderdag 29 maart 1945
't Is 14 Maart. Vrouw van Beek uit de Bakkerstraat is in ons kamp. Ze is komen fietsen uit Hilversum om haar 2 jongens te bezoeken die allebei ernstig ziek zijn, ze hebben alle twee in 'n straflager gezeten, en zijn nu dood ziek terug 'n Heele prestatie van vrouw van Beek om van Hilversum op de fiets, naar Osnabruck te rijden. Ze wist dat haar jongens erg ziek waren. Ze kwam juist op tijd vertelden zij. Een van haar jongens lag in Bramsche in de ziekenbarak en een in Onsabruck. Er kwamen ook transporten Russische en Letlandsche vrouwen in ons kap met kleine kinderen. O Wat zagen die vrouwen en kindertjes eruit. Ze zaten ook onder de luizen. Die kleine kinderen van 3 jaar waren aan 't vangen. Toen ze aankwamen met karretjes en wagentjes, was 't een armoedig gezicht. Ze zijn nog maar net in 't kamp gearriveerd, of ze leggen vuurtjes aan tusschen 'n paar steenen, en in 'n minimum van tijd zijn ze aan 't koken. Weer anderen kleden zich uit en gaan rustig in 't gras zitten te luizen vangen.
Wij hebben intusschen weer 'n nieuwe lager fuhrer gekregen Smidt heet hij. Wat 'n ploert was dat. Hij liep met 'n gummislang over 't terrein de heele dag, en maar slaan. Hij sloeg die russische meisjes met die slang over hun rug, als ze in de buurt van hem kwamen. Als ze aan 't eten koken waren schopte hij hun pannetjes van 't vuur, en sloeg ze dan met die slang. 't Is 'n beestmensch die kerel. Hij kan ons echter niet meer bang maken 't front komt snel nader bij. De moffen worden verslagen in 't Oosten en in 't Westen. Ze worden zenuwachtig. Wij hooren iedere dag 't nieuws. Er zijn jongens die naar de Engelsche zender kunnen luisteren en wij krijgen elke dag goed nieuws, 't gaat hard in 't Westen, en dat is nu voor ons net zoo goed als eten. Ik ga nu 's middags naar de keuken in Bramsche. Daar werkt Jan Klaver, 'n naamgenoot van mij. In Hilversum is hij beter beeknd als Jan van Curesou. Hij heeft 'n Cafe op de Laarderweg. Jan is 'n beste vent, en heeft altijd de moed er in gehouden in Mofrika, en menige jongen laten lachen. De laatste dagen zorgde Jan dat ik 's middags wat te eten had. Wij worden nu eindelijk ploeg voor ploeg ontluisd. Wat is dat 'n heerlijk gevoel, als je geen jeuk meer heb.
Bramsche, vrijdag 30 maart 1945
Vrijdag voor Paschen gaat er weer 'n transport van onze menschen naar huis. 't Zijn afgekeurden sommige kunnen niet eens meer loopen. Er gaan ook wel niet afgekeurden mee, die wagen het erop. Of 't goed gegaan is weet ik niet.
Bramsche, zondag 1 & maandag 2 april 1945
Zoo word 't paschen. Er heerst spanning. Het kan nu niet lang meer duuren of de Tommies moeten er zijn. Dan zijn wij weer vrij. De paschdagen gaan snel voorbij naar 't werk kunnen wij niet meer, er rijden geen treinen meer. Zoo gaat 't goed.
Terugtocht, Bramsche tot Ankum, dinsdag 3 april 1945
Dinsdags na paschen is 't heelemaal 'n warboel. Onze beulen loopen gepakt en gezakt, en sommige van hen gaan op de vlucht. Wij horen dan dat de Tommies al in Onsabruck zijn, en dat ze de volgende dag in Bramsche kunnen wezen. Er ligt spring lading onder de bruggen. Wij zien al onze beulen stuk voor stuk vertrekken. Er word dan gezegd, dat wij naar Holland kunnen gaan, we kunnen ook blijven. Heel veel jongens pakken hun boeltje en smeren hem. Er zijn er ook die blijven. We krijgen allemaal 'n brood, en we moeten maar zien wat we doen wordt er gezegd. Nou we hebben lang genoeg in dat apenland gezeten en we besluiten ook te gaan tippelen. We gaan dan 3 April om 3 uur 's middags op stap naar Holland. Tijmen Roodhart, Wolfebuttel, Marijn, Vonk, Cozijnsen en ik. Zoo zijn we met zes man. We loopen dien dag nog 25 KM, tot Ankum en vragen dan 's avonds of in 't stroo kunnen slapen bij 'n boer. O Ja wel. We krijgen nog goed te eten ook.
Terugtocht, Ankum tot Schöninghsdorf, woensdag 4 april & donderdag 5 april 1945
De volgende dag zijn we vroeg op. We krijgen eerst weer best te eten van die menschen, en gaan dan maar verder tippelen. 'S middags raaken we wat uit elkaar, ik blijf over met Tijmen Roodhardt. Wij maken samen de reis verder, wij passeeren bippen en komen tot 10 KM voor Haselune. O Wat zijn we moe 's avonds. We slapen weer in 't stroo. We kunnen nu 't front goed horen en zien de volgende dag. Er zitten veel Engelsche jagers in de lucht die houden de weg schoon. Er liggen veel dooden paarden langs de wegen en uitgebrande auto's. De Tommies duiken en vuren steeds als ze wat zien. We moeten vaak dekking zoeken nu. 't Is levensgevaarlijk langs de weg. Bij Lingen wordt nog hard gevochten, we kunnen het goed vernemen. Alles dreunt. Wij komen volop Duitsche soldaten tegen, die op de terugtocht zijn. De meesten van hen moeten ook loopen. Ze vragen ons waar we heen moeten, ze zeggen doe de Tommies de groeten maar. Nou dat willen wij wel. Zoo passeeren wij Meppen, waar de bruggen opgeblazen zijn. We kunnen echter overvaren over 't Eemskanaal, met 'n roeibootje. Zoo lopen wij dagelijks 40 KM. We hebben groote blaren aan onze voeten. Maar wij willen doorzetten. Als we eerst maar op Hollandsche bodem zijn, dan zijn we pas tevreden. 't Is erg slecht weer, regen, en slechte wegen. Wat 'n slechte wegen in dat moffenland. Donderdagsavonds zijn wij in Sneunings dorf, 't laatste plaatsje voor de grens. 5 April, 's avonds, 7 uur komen we dan 'n Tankspits tegen. Canadeezen, of Engelschen neen 't zijn Canadeezen. Canada staat op hun mouw, o wat fijn. Ik hou 'n Canadees aan hij staat met zijn motor fiets voor 'n opgeblazen brug, ik vraag om 'n sigaret, en krijg er een o wat 'n genot, als je na zooveel lijden 'n fijne engelsche sigaret rookt. 't Was net of ik in de zevende hemel was zoo fijn ook al omdat wij nu uit de klauwen van die Duitsche honden gered zijn.
De bevolking staat te zwaaien met witte doeken en lakens. Wij gaan dan weer verder, ik wil nog de grens over, maar Tijmen kan niet meer, dus moeten wij nog een nacht slapen in 't Grote Duitsche Rijk. Wij slapen al gauw.
Terugtocht, Schöninghsdorf en aankomst in Nederland (omgeving Emmen), vrijdag 6 april 1945
Wij hadden ieder nog 3 grote borden pap gegeten met roggebrood. 's Morgens hadden wij 't weer goed. Die vrouw in Sneuningsdorf, bakte een pond spek in de pan, ze kookte wat piepers en zoo zaten we 's morgens al vroeg te smullen. Om 8 uur Vrijdagsmorgens gaan we weer Loopen. We zijn nog 2 KM van de grens. Eindelijk zijn we dan weer in Holland. De slag boomen staan omhoog als wij de grens passeeren, er is niets te zien. Dat was 'n heerlijk moment toen wij de streep over liepen. We komen zeer veel mannen tegen uit Zwarte meer 't eerste Hollandsche plaatsje ze gaan naar Sneuningsdorf zeggen ze. Spek melk en eieren halen. Ze hebben van ons genoeg gestolen en nou gaan we 't weer terug halen. Nou ze hadden gelijk. In Sneuningsdorf was van alles genoeg. Wij komen dan in Klazinaveen. De bruggen zijn door de moffen opgeblazen. In klazinaveen word er gezegd dat wij niet verder kunnen, er word overal nog gevochten zeggen ze menschen. 't Is echter zoo rustig sinds wij in Holland loopen, geen jacht vliegtuigen, geen kanongebulder, en zoo rustig. Ik wil naar mijn vrouw en kinderen, die moeten zijn in Noord Laren 'n dorpje in Groningen, bij mijn schoonouders. Dus ik laat mij niet van de wijs brengen. Ik heb sinds October niets meer van ze gehoord of gezien, dus zoodoende laat ik mij door niets terug houden. Wij hebben nu groote blaren aan onze voeten. Wij passeeren Emmen, en zoeken even voorbij Emmen weer 'n boer om te slapen op Hollandsche bodem.
Wij vragen, maar tot 5 maal toe tevergeefs. Dat is gek. Eindelijk hebben wij er een waar we dan in 't stroo kunnen pitten. We krijgen hier echter niets. Nog geen druppel drinken dat valt ons wel zwaar tegen. Maar ja wat doe je eraan. We zijn moe en slapen al gauw.
Terugtocht, omgeving Emmen naar Annen, zaterdag 7 april 1945
Zaterdags morgens staan wij om 5 uur op en verlaten deze boer maar zonder meer. Hij heeft ons niet prettig behandeld. Wij passeeren Odoorn Borger Gasselte. In Gasselte zie ik materiaal van onze Firma. Daar moesten bronnen gemaakt worden voor de gemeente. Er is echter geen stroom meer in Holland, dus ligt 't werk stil. Wij zien hier overal nog Duitsche soldaten, en ook nog van die Hollandsche landverraders. Wij komen in Gieten en laten ons scheren. De Duitschers gappen nog wat ze kunnen, paarden, wagens en fietsen, alles pikten ze mee, die dieven. In Annen moeten wij weer onderdak hebben. O Ja dat zou ik haast vergeten. In Gieten zijn wij allerhartelijkst ontvangen 's middags bij Van de Goor', 'n klompen fabriek. We krijgen hier middageten en ieder 'n paar nieuwe klompen en wat tabak. Ze hebben ook 'n getrouwde dochter in Hilversum wonen vertellen ze. Wij moeten haar de groeten doen. 't Zal in orde komen. Zoo komen wij 's avonds dan tot Annen. 't Blijkt weer heel moeilijk om 'n plaatsje te krijgen in 't stroo. We hooren dan dat die boeren haast allemaal NSBers zijn. Eindelijk kloppen wij aan, bij 'n heel klein huisje. Daar kunnen wij slapen in 'n stal. We blijven brood en koffie bij Jan Mattijsen in Annen.
Einde terugtocht, Annen naar Zuidlaren, zondag 8 april & maandag 9 april 1945
Zondags morgens 8 April gaan we vroeg loopen, 't laatste stuk. Ik ga even in Zuidlaren bij mijn schoonzus aan vragen hoe of 't met mijn vrouw en kinderen is. O Alles best. Wat zal je vrouw blij zijn, zegt mijn schoonzuster. Om 10 uur 's morgens zie ik dan vrouw en kinderen terug in de beste welstand. 't Is 'n moment om nooit te vergeten. Mijn jongste dochtertje huilde van blijdschap. Dit word voor ons allemaal 'n fijne Zondag. Dat was lang geleden, dat wij weer in 't gezinsleven opgenomen werden. Mijn schoonmoeder zoenden mij van blijdschap. Ik had nog nooit 'n zoentje van haar gehad. Dus zoo waren wij dan eindelijk weer thuis bij moeder de vrouw en de kindertjes.
Zuidlaren, vrijdag 13 april tot 23 juni 1945
De dagen gaan snel nu. En als 't Vrijdag 13 April is worden wij voorgoed van de Moffen verlost. Ze hebben 'n paar dagen van tevoren alles opgeblazen op 't Vliegveld Eelde de bruggen en spoorlijnen. Vrijdags 13 April zijn ze verdwenen. De Canadezen rijden met hun tanks richting Groningen. Wij zijn vrij zonder slag of stoot. In de stad Groningen verdedigen de moffen zich nog. Ze kunnen tegen dit moderne oorlogsmateriaal niet op, en na 'n paar dagen s Groningen ook vrij. De binnenstad is verwoest. de SS had 'n paar dagen op de Martinitoren gezeten. Er komen nu iedere dag jongens langs de Rijksstraatweg richting Assen. 'n Deken en 'n pannetje op hun rug. Enkele hebben 'n wagentje. Er zijn er ook die 'n fiets gepikt hebben in Mofrika. 't Is nu iedere dag feest. De eene dag in Glimmen de andere dag in Zuidlaren, dan weer in Paterswolde.
Vreugdevuren en vuurwerk overal tot laat in de nacht. Zoo verstrijken de dagen in 'n feestroes. De strijd duurt nog voort. In Holland zit dat gespuis nog. Daar zitten de menschen nog onder de knoet van de Nazis. Eindelijk komt dan de algehele Caputulatie. 't Monster is verslagen. Wat 'n verlichting. 't Zijn allemaal gevangen nu. 't Baas spelen is voor hun afgeloopen. Na verloop van tijd, trekken ze bij ons langs. de moffen. Er komen er elke dag 10.000 in 'n kamp in Zuidlaren. Ze moeten dan in 't land overnachten en gaan 's morgens weer verder. Dat kamp is nat en drassig, ze zakken tot hun knieen in de modder 't hindert niet ze zijn nu erg tam en mak. Ik heb om 1940 't Duitsche leger voorbij zien trekken in Utrecht. Hun borst vooruit en naar 't leek onoverwinnelijk. Naar Londen stond op hun wagens. Nu heb ik ze terug zien gaan, gebogen en hun kop naar eneden. Ze zijn verslagen. Goddank. Ik heb mijn schoonvader nog 'n tijd geholpen op 't land spitten, boomen poten, schoffelen, enz.
Hilversum, zaterdag 23 juni 1945
23 Juni was ik weer thuis in Hilversum met vrouw en kinderen. Alles is nog goed in orde. Mijn Moeder weegt nog 34 pond, ze is 160 geweest. O wat is ze mager. Maar ze is gezond. De moffen hebben mijn fiets gestolen, die mijn vrouw bij buurman van Zijl gebracht had toen ze naar haar Moeder ging.
Hilversum, zondag 24 juni 1945
Zondags 24 Juni, zie ik Janus van der Jagt. Die was al veel eerder gevlucht en goed thuis gekomen. Daan Voorn heb ik ook al weer op zijn groentewagen zien zitten. Tukker ligt nog ziek van de doorgestane ellende. Er zijn al veel jongens thuis. Echter nog niet allemaal. 't Is te hopen dat ze nu maar spoedig komen 't word tijd.
Nabeschouwing
En hiermede eindig ik mijn boekje, ik heb alles naar waarheid opgeschreven, er is niets overdreven, dat kan iedere Hilversumsche jongen die in 't apenland geweest is getuigen. Ik heb mijn best gedaan 't zoo goed mogelijk weer te geven. Ik ben Monteur en geen schrijver. Dus neem mij niet kwalijk als ik 'n foutje gemaakt heb. 't Is te hopen dat we die onmenschen nog eenmaal zien jongens. Bel. Fischer en die blauwkop van Boetser, die ons zoo geslagen en mishandeld hebben. Ze zijn toch wel te vinden zou ik denken. En dan die mof Schreuder met die dikke bleeke wangen, die ons allemaal in Amersfoort zoo heeft bedrogen. Die er de schuld van zijn dat er in Hilversum zooveel smart en verdriet geleden is. En nog is. 't Is te hopen dat zij hun straf niet ontloopen de bloedhonden. Er zijn nog menschen onder ons die de capaciteit hebben om ze te vinden, en dat ze vooral hun straf krijgen wat ze de bevolking van Hilversum hebben aangedaan.
Einde.
Dankwoord
Met bijzondere dank aan Truus Eilander-Klaver en Pauline Troost.
Bijzonder schatplichtig zijn wij aan de samenstellers van de 'Lijst van de omgekomen Hilversumse dwangarbeiders van 23 oktober 1944', zoals opgenomen in het boek Karin Abrahamse et al., Aufstehen! Kaffee holen! Hilversumse dwangarbeiders in Bramsche (Hilversum 1998).
Geraadpleegde bronnen
Literatuur:
- Karin Abrahamse et al., Aufstehen! Kaffee holen! Hilversumse dwangarbeiders in Bramsche (Hilversum 1998).
- M.H. Klaver (uitgewerkt door P. Troost), De Hilversumse Partizanen (z.u., z.p., 1999).
Verder lezen
Literatuur:
- Bertie Ham, Arbeider in Moffenland (Laren 1945).
- Egbert Pelgrim, 'Hilversumse dwangarbeiders in Münsterland', Hilversums Historisch Tijdschrift. Eigen Perk 2 (2002), 73-87.
- Els Kiewik-Peters, De toekomst heeft een lang verleden. Biografie van twee Hilversumse dwangarbeiders 1944/45 in Nazi-Duitsland (Hilversum 2011).
- Hans de la Rive Box, De Hel van Bramsche (Bussum 1945).
- J.B. Oude Weernink, P.J.A. van Midden en G.J. Hofstee, 'De sprong. Het verhaal van vier "treinartisten"', Eigen Perk 3 (1983), 99-110.
Reactie plaatsen
Reacties